19 De derde reden ten slotte is dat die aan dacht voor de Indische identiteit ook een zorg uitdrukt. We zijn ons er goed van bewust dat het begrip 'Indo' nauw verwe ven is met de koloniale geschiedenis van Nederland, een periode die al vijftig jaar achter ons ligt. Van nieuwe impulsen van 'instromers' (zoals bij andere migranten- groepen) is dan ook geen sprake. En het is bovendien in je directe omgeving vrij simpel vast te stellen dat velen van de jongere generatie zich verbonden heb ben met Nederlandse partners, en dat de kinderen uit deze verbintenissen zich dik wijls nog maar nauwelijks bewust zijn van hun Indische achtergrond. Er is daarom alle aanleiding om te veronderstellen dat binnen enkele generaties de 'Indo's' in geen enkel opzicht meer te onder scheiden zijn van de autochtone Neder landers. Ze zijn geruisloos opgelost in de grote melting-pot van de Nederlandse samenleving. Die gedachte roept bij een aantal van ons een gevoel van spanning op. We gaan ons afvragen of we niet een taak hebben, een opdracht om het land van onze ouders, het Indië van voor de oor log een plaats te geven in ons bestaan. Om door te geven wat zij aan ons gaven. Maar wat gaven zij dan aan ons door? En is het belangrijk om daar zicht op te krijgen? Is er bijvoorbeeld een maat schappelijk belang te hechten aan het verhaal van die eerste generatie? Ikzelf vind van wel, en al is het met de nodige voorzichtigheid: ik durfde stelling aan dat de achtergronden van die eerste Indische generatie, de mensen die in het voor oorlogse Indië opgroeiden ook nu nog een actuele maatschappelijke betekenis kan hebben. Ik zal dat proberen toe te lichten: Ten eerste was Nederlands-lndië, waarin de eerste generatie opgroeide, een samenleving waarin veel verschillende rassen, etnische groepen en nationalitei ten met elkaar leefden. Hoewel sprake was van een koloniale inrichting van de samenleving, bestaat het vermoeden dat er desondanks en met name op het infor mele niveau de verschillende groepen goed met elkaar overweg konden. Althans: dat is het beeld dat we van onze ouders meekrijgen, en het is ook de teneur die in de vele jaargangen van Tong Tong/Moesson kan worden terug gevonden. Of dit beeld de werkelijkheid benaderen kan, is natuurlijk de vraag. Er bestaat wellicht de neiging (bij de oudere generatie) om de omgang tussen Europeanen, Indo's en de inlandse bevolking te idealiseren. De indruk die ik daarover uit de oude Tong Tongs en Moessons krijg is divers, veel is ook tus sen de regels door te lezen. In de redac tionele artikelen en de levensverhalen wordt het onderwerp soms tegenstrijdig behandeld. In zijn bijdrage aan het Tjalie Robinson symposium in juni 1994 liet Rudy Kousbroek van deze stelling in ieder geval niets over: er was wel dege lijk discriminatie, men keek op elkaar neer naarmate er meer Indisch bloed was. Dat is het wetenschappelijke stand punt, denk ik: Indië was een kolonie en de samenleving was daarom een kolo niale samenleving: eurocentrisch. Er is dus een tegenstrijdigheid te constateren. Maar Indië was dan ook een bijzonder complexe samenleving, met tal van facet ten die het voor ons, nu en hier, moeilijk maakt om er een eerlijk en rechtvaardig beeld van te krijgen. Natuurlijk heeft Kousbroek gelijk: Indië was, sinds het begin van de twintigste eeuw, vanwege de nieuwe politiek, de veranderende verhoudingen et cetera, in toenemende mate een samenleving, waarin door racisme en klassebewustzijn scherpe scheidslijnen werden getrokken tussen etnische groepen en maatschap pelijke klassen. Er was geen sprake van 'gelijke kansen voor iedereen', een maat staf overigens dat we pas achteraf belangrijk zijn gaan vinden. En vanaf het begin van deze eeuw bestond er ook een steeds grotere groep van verpauperde Indo-families, die zelfs geen kans hadden op een regelmatige kostwinning. Een vrij grote groep, ongeveer zeventig procent van de Indo-kinderen in die tijd (1920), sprak geen of nauwelijks Nederlands, en had daarom weinig kans om maatschap pelijk te slagen. Dat valt allemaal best uit te leggen en te verklaren. Maar hoe komt het dat onze ouders dat anders ervaren hebben? Was er sprake van een beperk te groep die naar Nederland ging, name lijk de families die minimaal de Nederlandse taal spraken en een redelij ke scholing hadden? Best mogelijk, lang niet alle Indo-families zijn gerepatrieerd, velen zijn in de kampongs achter gebleven. Maar van diegenen die wel in Nederland zijn terechtgekomen, hoor je vaak dat de verhoudingen zo goed waren (en dat baboe huilde toen ze weggingen). Zij hebben het nooit anders ervaren. Klasseverschillen hoorden bij die tijd (ook in Nederland), en men was zich er nau welijks bewust van dat klasseverschillen en rassenverschillen met elkaar samen vielen. Kijkend vanuit hun standpunt en vanuit die tijd, dus zonder oordeel achter af, zou je kunnen zeggen dat de verschil lende etnische groepen goed met elkaar wisten samen te leven. Daarvan zouden we ook nu nog kunnen leren. Ten tweede is de Indo-europese groep een menggroep, die is voortgekomen uit de vermenging van de autochtone bevol king en Europese nieuwkomers, maar die heeft geleid tot een aparte groep met een eigen cultuur. Ook in Nederland zal in toenemende mate een versmelting plaatsvinden van autochtonen en nieuwkomers. Een meztiezen-cultuur dus, met wellicht kenmerken die je over de hele wereld (Zuid-Amerika/Afrika) kunt terugvinden. Flexibiliteit bijvoorbeeld, de aanpassing aan de omgeving omdat de situatie dat vereist, zo vaak geroemd bij de Indogroep, is misschien wel een generatie lang ingeslepen gedragspa troon. Zeker in het bedrijfsleven waren de hoogste posten voorbehouden aan de uitgezonden, blanke krachten. En hoewel je je in taal en opleiding en werk richtte op het westen, besefte je toch ook dat je slechts tot een heel kleine groep behoor de. Een paar honderdduizend Indo's en Europeanen, temidden van vele mil joenen inlanders, waaronder zeker wel vrienden en soms ook directe fami lieleden. Wat moest je anders dan 'je aanpassen'? In Nederland zal er geen sprake zijn van een echte meztiezen-cultuur. Maar wel zullen de sporen van de huidige migrantengroepen zichtbaar blijven. In ieder geval zullen, zoals al uit heel oude migratiestudies blijkt, ook de volgende generaties Turken en Marokkanen in Nederland met het probleem geconfron teerd worden: een deel van de persoon zal volledig vernederlandst zijn, een ander deel zal zich afvragen wat er nog over is van de oorsprong en de kenmer ken van een cultuur die niet meer bestaat en de verhalen van de ouders en groot ouders willen verzamelen. Een conflict tussen hart en verstand, zoals ik het de Utrechtse antropoloog H.J. van Dijk heb horen noemen. De derde reden waarom ik het belangrijk vind dat het verhaal van de eerste gene ratie gehoord wordt, heeft betrekking op de toch massale migratie van Indische Nederlanders naar Nederland in de jaren vijftig zonder dat dit tot grote problemen heeft geleid. De huidige migrantengroe pen ondervinden wel problemen. Zeker, het zijn onvergelijkbare groepen, maar toch, ergens koester ik de gedachte dat we iets zouden kunnen leren van de grootschalige migratie van Indische gezinnen in de jaren vijftig. Want onze ouders hebben in die tijd een grootse prestatie geleverd. In een relatief korte periode heeft vergaande integratie plaatsgevonden, echter met een zeker behoud van Indische identiteit, de laatste jaren meer geprononceerd dan in het begin. Dat deze integratie inderdaad zo geruisloos verlopen zou zijn, wordt de laatste jaren tegengesproken. Er is ontegenzeggelijk veel klein leed geleden. Deels voortkomend uit het proces dat aan iedere landverhuizing inherent is, deels wellicht versterkt, omdat juist de

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 19