Indo-groep zich in Indië al sterk op
Nederland gericht had. De onnozelheid
('Wat spreekt U goed Nederlands. Ja, dat
heb ik op de boot geleerd.') en de
desinteresse, soms vijandschap naar 'die
kolonialen', kwam daarom des te harder
aan. Men had het eenvoudigweg niet ver
wacht. In Indië leerde je alles over
Nederland, in Nederland bleek men niets
af te weten van het leven in Indië. Het
zich openlijk verzetten tegen zo'n bejege
ning, het 'opkomen voor jezelf was, uit
zonderingen daargelaten, toch wezens
vreemd voor de Indo's, met name de
grote groep die al in Indië gewend was
zich niet te verzetten tegen het in over
heersende mate toch blanke gezag. Voor
sommigen was het al een openbaring dat
hier blanke meneren het vuil ophaalden.
De stilzwijgendheid waarmee alles
geaccepteerd werd (zowel door de
Nederlanders voor wie het geen pro
bleem was, als door de Indo's zelf die
bereid waren veel te slikken om zo snel
mogelijk een nieuw bestaan op te bou
wen) leidde er toe dat van de problemen
zoals de huidige migrantengroepen nu
kennen, volgens mij toch geen sprake
was. In ieder geval wordt, als dat de
norm zou zijn, in de nota van de Weten
schappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid de Indische groep niet
als minderheid genoemd. Dat wil zeggen
dat zij niet in een maatschappelijke ach
terstandssituatie verkeert en ook nooit
verkeerd heeft. Dat is een grote verdien
ste te noemen. Het gaat toch echt om
een grote groep, ongeveer 300.000 men
sen, waarvan ongeveer 240.000 van
gemengde afkomst, het zijn schattingen,
de bronnen geven een ruime marge aan.
Een grote groep dus en daarom des te
opvallender dat daar nooit grote maat
schappelijke problemen mee zijn
geweest, nooit hebben zij achterstand
vertoond. Pas sinds heel kort hebben zij
zich politiek verenigd, hebben zij belan
gengroepen gevormd en van subsidiere
gelingen gebruik gemaakt. Hun oor
logstrauma's hebben zij als laatsten laten
behandelen; na de Nederlandse
verzetsmensen, de joodse kampslacht
offers en zelfs de totoks, die een identiek
verleden kennen als de Indo's.
Met respect voor al het kleine leed dat
geleden is, blijf ik er bij dat de integratie
als zodanig geruisloos is verlopen, en dat
is een prestatie gezien de aantallen
waarover we spreken. Is dat dank zij het
beleid van de Nederlandse regering dat
gericht was op assimilatie? Of is het
ondanks dat beleid? De Nederlandse
samenleving was in de eerste tien, vijf
tien jaar na de oorlog volstrekt niet inge
steld op grootschalige en definitieve
immigratie. Emigratie wel, naar Canada,
Amerika, Brazilië en Australië, omdat
Nederland zelf overvol was, althans dat
was de gangbare gedachte. De 300.000
Indo's werden daarom niet met open
armen ontvangen, maar werden getole
reerd vanwege een verplichting waar
men met goed fatsoen niet onder uit kon.
Veel aandacht voor culturele verschillen
was er echter niet, en de bereidheid om
het overheidsbeleid daarop af te stem
men was er nog veel minder. Assimilatie
was geen keuze: het was een ver
plichting. Vandaar dat de overheid zich
niet beperkte tot huisvesting,
werkgelegenheid en onderwijs, maar ook
een grootscheeps heropvoedingspro
gramma ontwikkelde, met name bedoeld
voor de Indische Nederlanders van
gemengde afkomst, van wie werd veron
dersteld dat zij door hun 'oosterse wor
tels' zo ver van de Nederlandse volks
aard af zou staan dat aanpassing proble
matisch zou kunnen worden. Was dat
een goed beleid? Achteraf gezien zou je
misschien wel moeten concluderen dat
het geen goed beleid was, eerder beledi
gend en niet werkelijk geïnteresseerd in
de gevolgen van het eigen falen in Indië
in de periode vlak na de Tweede
Wereldoorlog.
Maar het ligt waarschijnlijk wel wat ge
nuanceerder, nuances die Tjalie
Robinson al in de tijd zelf wist aan te
brengen, lees bijvoorbeeld zijn Piekeren
in Nederland. Toch geloof ik zeker dat
het voor een groot deel ook de verdien
ste van de Indische Nederlanders zelf is,
waardoor de integratie zo geruisloos kon
verlopen. Dat er geen problemen kwa
men met de kinderen, geen achter
standssituatie op school of werk. En dat
brengt me op de gedachte dat deze pres
tatie misschien ook te verklaren is vanuit
waarden, die onze ouders meekregen in
de kindertijd, niet alleen van hun ouders,
maar ook van de baboe en de kebon,
van de inlandse vriendjes zowel als de
Nederlandse vriendjes. En hoe zit het
met de Javaanse invloeden?
Als de tweede generatie werkelijk geïnte
resseerd is in hun Indische identiteit, zul
len zij vragen moeten stellen, zich moe
ten verdiepen in de achtergronden van
hun ouders en grootouders, in het land
waarin zij opgroeiden, de samenleving
die hen vormde en de waarden die zij
van hun ouders meekregen.
Wat zou het zonde zijn, als het verhaal
over 'het opgroeien in Indië' niet meer
gehoord werd. Historisch gezien vormt
de eerste-generatie Indische
Nederlanders m.i. een unieke groep,
omdat zij opgroeiden in een situatie, die
met de onafhankelijkheid van Indonesië
voorgoed voorbij is. Zij zijn de laatsten
die getuigen kunnen van een samenle
ving die in alle opzichten niet meer
bestaat en niet meer zal terugkomen. De
vraag naar hoe deze samenleving was
vormgegeven, wat dit betekende voor het
dagelijkse leven van de Indogroep, en
hoe deze ervaringen van invloed zijn
geweest op de persoonsvorming en het
etnisch bewustzijn van deze groep is vol
gens mij nog onvoldoende inzichtelijk
gemaakt.
Wat zou het jammer zijn, wanneer het
verhaal over 'het opgroeien in Indië' niet
meer gehoord werd. Om dat te voorko
men zijn wij, vijf pedagogen en kinder
psychologen van Indische afkomst, een
onderzoek gestart naar dat kinderleven,
naar de achtergronden van het 'opgroei
en in Indië' en de betekenis daarvan voor
de eerste generatie. Dat initiatief is nu
opgeveer een jaar oud. Op kleine schaal
zijn we begonnen, door vragenlijsten te
construeren, interviews af te nemen, en
deze aan te vullen met alle levens
verhalen die we in boeken en (natuurlijk)
in de vele Tong Tongs en Moessons kun
nen vinden. Nee, het gaat ons niet om
bijzondere dingen, maar juist om het
leven van alledag. Het spelen op straat,
de vriendjes van toen, de school, de
snoeperijen van de stalletjes langs de
weg ('schoon uw vader het verbood'), de
streken die werden uitgehaald en de straf
die daarop volgde. Niets bijzonders dus,
en tegelijkertijd zo waardevol voor ons,
voor onze kinderen en kleinkinderen, en
voor ieder die vol belangstelling een
indruk wil krijgen van een tijd die voor
goed voorbij is.
Niet zeuren maar speuren. Het enthou
siasme om te speuren is bij ons nog
steeds aanwezig. Maar het is veel werk,
en helaas, we kunnen het ons niet ver
oorloven er nog lang mee te wachten.
Het is ook niet alleen onze zaak, vinden
we in alle bescheidenheid. We zouden
daarom onze groep graag willen uitbrei
den. Met generatiegenoten die willen hel
pen met het afnemen van interviews, of
deze op de computer willen invoeren.
Met onderzoekers of studenten of ande
ren die, naar vermogen, willen meedoen
bij de verdere verzameling en analyse
van de gegevens. Kortom, met mensen
die dit initiatief willen helpen dragen en
geen andere beloning hoeven dan de
voldoening van het speuren zelf.
Wilt u een toelichting of wilt u zich opge
ven voor een interview? Of wilt u zich
opgeven voor een actieve bijdrage?
Schrijf dan een kaartje en vermeld uw
telefoonnummer. Eén van ons neemt dan
zo gauw mogelijk contact met u op om te
vertellen wat de bedoeling is, of voor het
maken voor een afspraak.
U kunt bellen met Richard Cress,
Insulindelaan 24, 1521 BB
Wormerveer, tel. 020-592 96 55 of
Monica Aardsma, tel. 075-628 09 88.
20