Manden met kippen en knetterende bromfietsen kijken uit naar de veerboot die in de verte nadert. Naarmate de boot dichterbij komt, neemt het vertrouwen in een veilige overtocht af. De blauwe gedeukte huid van de boot is bedekt met roestsproeten. De dieselmo tor kucht astmatisch. Ruimschoots voor de kade worden onder een daverend geratel de kettingen gevierd en opent de boot langzaam haar grote ijzeren muil. Ongeduldig starten benedendeks de chauffeurs en bromfietsers hun motoren. De trossen worden uitgeworpen. Zwermen kleine visjes zwemmen nieuwsgierig om het dikke gerafelde touw. Een schelpdierenvisser loopt on verstoorbaar door het mintgroene water, het kruisnet op kniehoogte voor zich uit duwend. Ik heb een kaartje voor het bovendek, met airco. Business-class. Sudi blijft in de auto. De business-classruimte is gevuld met drie rijen van vijf banken. De ramen zijn kapot en de deuren uit hun hengsels gelicht. Er hangen twee airco-apparaten waarvan de ingewanden naar buiten pui len en door de roest de oorspronkelijke kleur niet meer is te herkennen. Voorin de ruimte hangt een televisie aan de wand met links en rechts de portretten van twee oude bekenden. Onder de tele visie staan een paar grote kisten waar van de deksels met sloten zijn behangen. Geel gespoten letters verraden de inhoud van de kisten. Reddingsvesten. 'Het is verboden te roken en bagage op de deksels te plaatsen.' Na een kwartier zijn de banken gevuld en liggen in een wirwar van metershoge kleuren, de dozen, manden, balen en zakken op de deksels gestapeld. De twee gezichten aan de muur schijnt het niet te deren. Ik loop naar buiten, waar de laatste vracht auto over de verrotte laadklep de buik van de boot binnenhobbelt. Naast de stuurhut hangen twee houten reddings boeien. Het plastic omhulsel heeft door het zonlicht en de zilte lucht losgelaten en wappert als een lint in de verkoelende zeebries. De reddingssloep op de voor plecht is tot aan de reling gevuld met kabeltouw en dekzeilen, een stapel ste vig vastgesjorde stoelen er bovenop. Allah zij met ons. Diploma's A en B alleen lijken me niet toereikend. Terwijl de televisie luid schettert, worden op de kade de trossen losgegooid. De vloer trilt onder het stampen van de die selmotor. Zwarte walm spoedt in slierten landinwaarts. De scheepstoeter stoot kla gend drie zware tonen uit. Een jeugdig verkopertje probeert water en kleine versnaperingen aan de man te brengen. Ik ga zitten om wat aantekeningen te maken. Mijn buurman lijkt erg geïnte resseerd. Zijn dijen drukken steeds vas ter tegen de mijne in een poging het geschrevene te ontcijferen. Als hij zijn hoofd zo dichtbij heeft dat ik zijn adem ruik, kijk ik hem aan. 'You American?', vraagt hij met een ontwapenende glimlach. 'Nee, uit Nederland.' 'Ah, Belanda. Ik kom uit Banda Aceh en ben samen met mijn vrouw op weg naar mijn zus in Sabang. Kijk, dat is mijn vrouw.' Op de bank achter mij knikt een inne mende, wondermooie glimlach als beves tiging. 'Mijn vrouw werkt bij een bank.' Ongetwijfeld de bank denk ik, als ik mijn ogen even verlies in haar fijngevormde verschijning. 'Ik werk in de olie-industrie. Daar heb ik Engels leren spreken.' Zijn spraakwaterval stopt alleen voor een diepe haal aan zijn sigaret. 'We werken samen om onze ouders te kunnen verzorgen. De rollen zijn omge keerd. Eerst hebben zij voor ons gezorgd, nu moeten wij weer voor hen zorgen.' Hij steekt weer een nieuwe sigaret op. 'Hebben jullie kinderen?' probeer ik in een onbewaakt ogenblik een dialoog tot stand te brengen. 'Belum,' antwoordt hij. Nog niet. Het Indonesische 'nee'. Indonesië-reizigers zullen vaak met dit antwoord worden geconfronteerd. 'Nee' betekent immers een afwijzing, een teleurstelling, een lege hand. Met 'belum' wordt een verwachting uitgesproken, hoop gegeven. Toch is dit voor een wes terling niet altijd genoeg. Zeker niet als hij staat te wachten op een afspraak of op de bus. Mijn reisgenoot heeft ondertussen de gespreksleiding weer volledig over genomen, totdat ik uit zijn beknellende omhelzing wordt verlost als een oude man besluit de televisie nog harder te zetten. Na twee en een half uur leggen we aan in Sabang, de hoofstad van Weh. Op de kade staan rijen kruiers te wach ten om de bagage over te nemen. Ik loop de steiger af, waar jongetjes met een nylondraad proberen een visje te ver schalken. Het gevoel weer vaste grond onder de voeten te hebben, doet me goed. Mijn oren gonzen nog na. In de verte zwaait mijn reisgenoot, zijn vrouw knikt alleen. Allah was ons genadig. Sudi heeft de bootreis slapend doorge bracht. Ik heb hem het adres gegeven van een van de weinige losmens die Sabang rijk is. Hij blijkt de eigenaar te kennen. Een Chinees. Onderweg valt het me op hoe schoon en stil het eiland is. Geen opgebroken wegen, geen razende bussen, maar een vredige rust en vers geverfde wegmar keringen. In een warung aan de rand van de stad gebruiken we de avondmaaltijd. Het is al donker als ik na vier stenen trappen de sleutel in het slot van de kamerdeur steek. Een kakkerlak komt me uitbundig hollend tegemoet, maar besluit bij het zien van mijn dreigend schoeisel toch een veilig heenkomen onder een gam mele houten kast te zoeken. De mandi- kamer stamt uit lang vervlogen tijden. De toiletpot is op een dertig centimeter hoog plateau gemetseld en oogt als een echte troon. Roestwater heeft bruine strepen achtergelaten op de vaalgele tegels. Het water in de mandi-bak is lauw. Ik zet de bagage in de kast, waar een zware kamfergeur de wacht houdt. De kakkerlak schiet onder het bed als de deuren krakend sluiten. Ochtend in Takengon door Riny Boeijen 212 pag. (paperback) prijs 22,50 Het boek wordt gedistribueerd door Van Stockum Boekverkopers in Den Haag. Gevelsteen op het kerkhof Taman Sari 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 24