BRIEVEN OVER... De inhoud van ingezonden brieven valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. De bougainvillea van Sarangan Rectificatie Pengalengan Onbekende foto Tjimahi (1) Onbekende foto Tjimahi (2) De overgave van Diponegoro Een woord van dank, niet alleen aan de redactie voor het zo prachtig plaatsen van mijn verhaal 'De bougainvillea van Sarangan' (Moesson februari 1996, pag. 26-27), maar ook aan al die goede men sen die mij geschreven hebben naar aan leiding van dit verhaal. Brieven niet alleen uit Holland, maar ook uit Duitsland, België en zelfs Canada. Veel van deze brieven waren gevuld met diepe emoties en kwamen als het ware recht uit het hart. Met deze brieven kwa men ook verschillende foto's. Zo kreeg ik een brief van een mevrouw uit Voorburg, die als twaalfjarig meisje in 1936 vaak met haar ouders, die toen in Soerabaja woonden naar 'boven' kwa men om een paar dagen in dit bergoord door te brengen. Nu blijkt na al die jaren, dat de ouders van het toen twaalfjarige meisje en mijn ouders vrienden waren! Op een ingesloten foto stond toevallig mijn vader tussen mensen, die allemaal lid waren van een amateurcabaret, dat optrad in het Hotel Bergzicht in 1936. Dan een brief van een goede man wiens hart nog altijd diep verbonden is geble ven met Java, maar door tegenslagen er nog nooit in is geslaagd om zijn geliefde geboorteland terug te zien. Brieven van mensen die de jaren 1943- 1947 hebben doorgebracht in Sarangan en verhalen vertellen, waarvan ik blij ben dat mijn ouders daar nooit iets van gewe ten hebben. Een brief met ingesloten grote foto uit 1943 waar de huizen 'Meer en Dat', 'Zonneheuvel', 'Panorama' (wie hebben daar gewoond?) en ook de twee huizen van mijn ouders opstaan. Vreemd dat van al deze huizen niets meer over is. Ergens diep in mijn hart ben ik blij, dat de bougainvillea van 1939 het uiteindelijk overleefd heeft. Nogmaals veel dank. Peter Alting van Geusau, Tasmanië Gaarne wil ik een opmerking maken over het artikel 'Jan Bom, musicus', geschre ven door Estelle van Bilderbeek Moesson december 1995, pag. 14) Hierin komt het volgende voor: 'Na augustus 1945 kreeg Jan Bom eindelijk sporadisch berichten uit Indië. Hij wist nog niets, behalve dat zijn jongste broer voor de oorlog was vermoord omstreeks 1938. Rudy werkte bij een goudmijn bij Pengalengan.' Nu is mijn opmerking, dat er in Pengalengan geen goudmijn is, maar dat daar uitsluitend plantages voor thee zijn, en ik dacht ook kina. Ik heb daar zelf gewoond en wel op Taloen, waar een theefabriek stond en waar mijn vader werkte. Bij mijn weten had Java geen goudmijnen, wel op Sumatra, o.a. Lebong Tandai (boven Benkoelen in het oerwoud). Ook daar heeft mijn vader, de in uw blad eerder genoemde ouwe heer Hoorn (zie 'Angstige dagen na de Japanse capitulatie', Moesson december 1995, pag. 38) gewerkt voor de oorlog. Om verwarring te voorkomen is deze rec tificatie dus op zijn plaats. T. Hoes-Hoorn, Purmerend De 'onbekende foto uit Tjimahi in 1920' (Moesson maart 1995, pag. 31) is onge twijfeld het eerste, ouderlijk huis van mijn vader en moeder. Ze woonden toen ach ter Pontjol E55 in Tjimahi in 1920. Mijn vader, H.H.L. Tieland, die was getrouwd met H.S.J. Tieland-van der Weerd, was toen 1e Luitenant bij het KNIL (infante rie). Ik meen het 4 Bat of 9 Bat, dat weet ik niet meer. Vader is later plaatselijk commandant (majoor) op Ambon geweest en vocht tegen de Jap in januari 1942. Moeder is helaas omgekomen bij het bombardement op het Jappenkamp Ambon (de Japanners hadden vliegtuigbommen in het kamp geplaatst) door de Australische luchtmacht. Ik was toen in Holland bij familie tijdens de Duitse bezetting. Zelf ben ik in 1924 geboren, zodat ik alleen via het familiealbum de foto in Moesson kon construeren. Mijn vader had na zijn terugkomst uit Indonesië, per fect alles kunnen rangschikken met foto's die wij van onze familie terug hadden gekregen. In ieder geval vond het leuk deze foto (die ik zelf ook bezit) terug te zien. K.H. Tieland, Voorburg Over deze foto kan ik het volgende ver tellen. De heer, met zijn epauletten is een officier van het KNIL en geen bestuurs ambtenaar. Die had je in Tjimahi ook De 'onbekende foto uit Tjimahi in 1920' niet, want daar was geen burgerbestuur. Als je in Tjimahi woonde en je wilde trou wen of een kind aangeven, dan moest je naar Bandoeng gaan, daar zat het bestuur. Dus dit is duidelijk een officier met zijn gezin, dat wil zeggen met zijn echtgenote, immers duidelijk is te zien dat beiden niet Indisch, maar totok zijn. Er staat bij 'met onze bedienden' en dat zijn dan de djongos ofwel eventueel chauffeur, de baboe ofwel kokki, de gen- doh of hulpje in de huishouding en de katjong of kebon voor de tuin. En nu de woning. Er was in Tjimahi een brede weg, die langs het exercitieterrein liep. Die weg heette Gedong delapan, hetgeen letterlijk betekent 'acht huizen'. En werkelijk stonden daar ook acht grote dienstwoningen, allemaal bestemd voor gezinnen van officieren, en dit is er één van. Je had in Tjimahi ook dienst woningen voor onderofficieren, die ston den op de Tuinweg; en er waren wonin gen voor de lagere militairen, en die waren overal een beetje verspreid, zoals in de Kampementsweg en de Genieweg, alles naar rang en stand, want onder scheid moest er zijn. De militair die een dienstwoning aangewezen kreeg, moest er huur voor betalen; dat was meestal elf procent van zijn soldij. Verder was water inbegrepen, maar elektriciteit moest je zelf afrekenen met het GEBO, het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf Bandoeng en Omstreken. D.A. Visker, Den Haag Met belangstelling las ik het artikel van C. de Jong over een kopie van het schilderij van Raden Saleh: 'De overgave van Diponegoro'(/Woesson maart 1995, pag. 23). De heer De Jong schrijft onder meer dat het origineel van dit schilderij in bezit is van het Koninklijk Huis en derhalve niet te bezichtigen. Wellicht zou u de heer De Jong kunnen doen weten dat het schilderij al vele jaren geleden aan Indonesië is geschonken; ik dacht bij het bezoek van Koningin Juliana aan Indonesië in de jaren zeventig. Toen ik het de laatste maal zag (1981) bevond 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 4