pen was zeer vriendelijk. De terugtocht
verliep zonder incidenten.
Twee dagen later, ik stond juist op het
punt om op patrouille te gaan, stopte
voor het huis een slee van een wagen.
Omdat ik in de bestuurder mijn collega
Reumer herkende wist ik meteen, dat
gezien zijn dure chauffeur, de enige pas
sagier wel een hoge ome moest zijn.
Dat bleek ook inderdaad het geval.
Hij maakte zich bekend als kolonel
Soerio Santoso, secretaris van staat van
Binnenlandse Veiligheid. Zonder enige
verdere inleiding vroeg hij mij, waarom ik
de heer Maleh niet naar Garoet had
meegevoerd. Toen ik hem antwoordde,
dat ik de instructie had om uitsluitend
mensen aan te trekken, die tot samen
werking bereid waren, was zijn repliek:
'Maar bij Maleh ligt het anders, hij moet
regent van Bandoeng worden.' Uiteraard
was ik hiervan niet op de hoogte.
Kolonel Santoso gaf mij de opdracht om
nog diezelfde nacht Maleh op te halen.
Als dekking zou ik een peloton militairen
van de K.L. meekrijgen. Dit peloton stond
onder commando van de 2e luitenant
Pilger. Ook zou meegaan de 2e luitenant
Epke van de militaire inlichtingendienst
(later kolonel Epke RMWO). De kolonel
had alles reeds besproken met de bri
gadecommandant kolonel Lentz.
De tocht ging ditmaal veel gemakkelijker,
omdat de weg bekend was.
Toen bij het aanbreken van de dag
Maleh's kamp werd bereikt, bleek de
gezochte niet aanwezig te zijn. Volgens
zijn agenten was hij in een ander kamp
van de politie en zij waren gaarne bereid
mij de weg daarheen te wijzen. Ons soe
pel optreden bij het eerste bezoek was
men niet vergeten.
Onder geleide van enige militairen en
agenten werd de hele groep naar de
grote weg gebracht en met de aldaar
gereedstaande trucks naar Garoet gere
den. De rest van de patrouille trok, met
als gids één der republikeinse agenten,
naar het volgende politiekamp, waar
Maleh inderdaad bleek te zijn. (Later ble
ken er in totaal drie kampen te zijn, in elk
kamp had Maleh een vriendin).
Onze nadering was natuurlijk niet onop
gemerkt gebleven. Maleh was reeds
geïnformeerd, dat ik in aantocht was met
militairen. Hij verwachtte van mijn kant
geen enkel gevaar en wij konden onge
moeid het kamp binnengaan. Uiteraard
werden toch de gebruikelijke militaire
voorzorgsmaatregelen getroffen.
In bijzijn van luitenant Epke en van de
bestuursassistent de heer Voogd werd
Maleh opnieuw gevraagd, of hij bereid
was met ons samen te werken en met mij
mee te gaan naar Bandoeng.
Opnieuw weigerde hij, waarna hij formeel
door mij in arrest werd gesteld.
Op die dag werden circa tweehonderd
mensen - mannen, vrouwen en kinderen
- naar Garoet gebracht. Onder hen
bevonden zich drie commissarissen,
enige inspecteurs en ander kader.
Van de commissarissen van politie kan ik
er mij nog twee herinneren, R. Saoed
Wirtasendjaja en R. Kandar
Kartamenggala. Zij gingen naar Ban
doeng met hun gezinnen. De rest bleef in
Garoet en zou de kern worden van het
Garoetse politiekorps.
De heer Maleh ging nog diezelfde dag
met mij per jeep naar Bandoeng, alwaar
ik hem overdroeg aan zijn zwager
R. Soenario, de assistent van Van
Krieken. Een maand later werd Maleh de
eerste naoorlogse regent van Bandoeng.
Zijn vader werd later bij de vorming van
de deelstaat West-Java (Djawa Barat)
het eerste staatshoofd.
Kort na de komst van de units uit
Buitenzorg, moest ik met nieuwe recruten
en materiaal uit Bandoeng, bestemd voor
de units in Tasik en Tjiamis met het mili
taire convooi daarheen. De avond vóór
vertrek ontving ik echter van Van Krieken
de opdracht om republikeinse politiede-
tachementen in Tjitjalengka, Madjalaja en
Soreang over te nemen, te inspecteren
en daarna verslag bij hem uit te brengen.
Zodoende moest ik de leiding van de
politiegroep voor Tasikmalaja overdragen
aan de posthuiscommandant Van Milt
van de unit Schulz.
Toen ik twee dagen later in Garoet terug
kwam, lag de arme van Milt aldaar in het
militaire hospitaal. Hij was zwaar gewond
aan het linkerbeen. Het militaire convooi,
waarmee hij uit Garoet was vertrokken,
ondervond zo veel tegenstand, dat het in
zijn geheel terug moest keren.
Bij de hevige beschietingen zijn toen
diverse slachtoffers gevallen, waaronder
Van Milt. Helaas verergerde zijn toe
stand, zodat hij naar Bandoeng moest
worden overgebracht, waar het been
werd geamputeerd.
De opbouw van de politie in Oost-
Priangan vorderde slechts langzaam.
De republikeinse commissaris van politie
Zainul Arifin, een voormalige klasgenoot
van de politieschool in Soekaboemi,
werd in zijn schuilplaats ergens in de ber
gen bij Garoet verrast door een militaire
patrouille onder luitenant Epke, die hem
bij mij bracht. Na een screening in
Bandoeng werd hij benoemd tot politie
chef in Tasikmalaja en werd de unit van
inspecteur van politie Teillers ter assis
tentie aan hem toegevoegd. Dit moet in
oktober of november 1947 zijn gebeurd.
Omstreeks dezelfde tijd werd door de
inspecteur van politie Horsting in het
Tjiamis contact verkregen met de oud
hoofdcommissaris van politie R. Joesoef,
zoon van de befaamde islamkenner
prof.dr. Snouck Hurgronje en schoon
zoon van de oud-regent van Bandoeng.
Hij werd direct naar Bandoeng doorge
zonden. Later is hij de hcvp Van Krieken
opgevolgd als hoofdcommissaris van
politie bij de Recomba. Toen de heer
Joesoef als de hoogste baas van de
republikeinse politie zich had aangemeld,
kwam langzamerhand het gehele voor
malige politiepersoneel uit de bergen bij
Tasik en Tjiamis zich voor dienstneming
melden. Zo ook de commissaris van poli
tie Oma Natadiredja, die na bespreking
met Van Krieken werd aangesteld als
hoofd van de politie in Tjiamis.
Voor Garoet was toen nog geen geschikt
persoon gevonden, maar de leiding was
bij de unit-commandant inspecteur van
politie Schulz in goede handen.
Wordt vervolgd
20