POIRRIÉ'S PERIKELEN Groep Zuid Ongeveer eenmaal per jaar, er is geen vaste tijd voor, krijgt onze letterbak een grote beurt. Dat is een klusje voor mij, want dat ding zit vol met moeilijk te reini gen dingetjes. Daarom komt Nel er nooit aan. 'Ik word er helemaal gek van. Doe het zelf maar, hij is tenslotte meer van jou dan van mij', zegt ze altijd. Ze heeft nog gelijk ook. Zelf vind ik het trou wens best leuk werk. Veel van die snuisterijen zijn herinneringen aan iets wat ik niet kwijt wil. Daarom kan het gebeuren dat ik ergens wat langer bij blijf stilstaan en het totale schoonmaakproces een beetje uitloopt. De laatste keer betrof het pa's 'hondepenning', het ovale herkenningsplaatje uitzijn tijd bij het KNIL. Met zijn horloge, petembleem, een paar knopen van zijn tenue en de ereme daille in de Orde van Oranje Nassau, heeft die penning een ereplaatsje in de letterbak. Toen ik dat metalen plaatje in de hand had, gingen mijn gedachten onwillekeurig terug naar de laatste weken voor onze capitulatie en zag ik pa weer staan op de voorgalerij, toen hij afscheid van ons nam. Hij deed opgeruimd, bijna vrolijk, maar net als alle andere militairen moet hij zich toen dodelijk ongerust heb ben gemaakt over wat de achterblijven- den te wachten stond. De helft van het 21e Bataljon, oftewel Linkerhalf (LH) 21, waarvan hij als onderluitenant deel uit maakte, moest uit Solo weg om met het in Djocja gelegerde Rechterhalf (RH) 21 en andere in de Groep Zuid onderge brachte eenheden posities in te nemen in de buurt van de kali Serajoe. Solo was tot open stad verklaard en zou onbewaakt achterblijven. Dat was geen prettig vooruitzicht, omdat de Jappen waren geland en met rasse schreden naderden. Toen het LH 21 eenmaal weg was, werd de sfeer in de stad alras onprettig. Zeker toen politie-inspecteur Van der Spek een paar honderd meter voorbij ons huis nabij de boekhandel Kolff Buning op klaarlichte dag door rampokkers werd vermoord en de grote plunderingen aanvingen. De enige en laatste KNIL-militair die wij in die dagen voor de capitulatie nog zagen was een cavalerist van het verkennings eskadron. Vlak voor de plunderingen kwam hij in vliegende vaart en moeder ziel alleen in een jeep met aanhanger bij Lodjiwetan brandstof of ammunitie halen. Bij ons, in de Cantinestraat, stopte hij even om in de gauwigheid te vertellen hoe het er voor stond. Dat klonk verre van opwekkend. De Jappen waren niet te stuiten, al had het verkenningseskadron hen behoorlijke verliezen toegebracht. Ik kan me vergissen, maar volgens mij waren de echtgenotes van de luitenant Luining en ritmeester Lips - die twee hui zen verder verbleven - erbij toen die cavalerist vertelde dat ritmeester Lips met zijn jeep in een ravijn was beland en gevangen genomen door de Japanners. Snotneus die je toen nog was, vond je het nog allemachtig spannend en was je vooral trots op wat die mannen daar alle maal in het veld deden. Net zo trots als je later was toen de verhalen over de man nen van Groep Zuid loskwamen. Verha len die volkomen in tegenspraak waren met de schimpscheuten die later over dat leger van ons werden uitgestrooid. Zoals ondermeer door Roeslan Abdoelgani in een van die tv-documen- taires van vorig jaar. Een oneervolle rol had het KNIL volgens hem gespeeld. Daar loopt je dan de gal van over. En dan denk je onwillekeurig: voordatje (ver oordeelt, moetje je eerst proberen voor te stellen wat het betekent als je rond 3000 bewoonde eilanden, verspreid over een oppervlakte die groter is dan heel Europa, moet verdedigen met een leger van pakweg 60.000 man; dienstplich tigen, landstormers, stadswachten en andere 'hulptroepen' meegerekend; dat men op de veel kleinere Filippijnen-archi pel over een relatief sterkere krijgsmacht beschikte dan de onze, maar het ook moest afleggen; dat op het nóg veel kleinere schiereiland Malakka en eiland Singapore ondanks de grotere getals sterkte van de verdedigers ruim 85.000 man zich moesten overgeven aan een Japanse strijdmacht van 30.000 man. Maar ook dat de pakweg 150.000 man in het eigen Nederland, dat zo'n 55 keer kleiner is dan Indonesië, het onmogelijk konden redden tegen een Duitse over macht, en waar (terecht) geen kwaad woord over wordt gezegd. En dan zou je in dat verband graag willen voorstellen: richt je eens in alle eerlijkheid op één enkel geval en probeer je voor te stellen wat het is geweest voor het handjevol mannen dat op Midden Java - dat onge veer tweemaal zo groot is als Nederland - de opmars van de onder een paraplu van gevechtsvliegtuigen opererende, onge veer 10.000 man sterke Sakaguchi-bri- gade moest vertragen. Vertragen, en niet verslaan, want dat was een onmoge lijkheid. Pa was er bij, tijdelijk, omdat het LH 21 te elfder ure naar Bandoeng werd gestuurd, waardoor Groep Zuid nog eens werd verzwakt. Maar ondanks die aderla ting weerde de kleine eenheid zich zo bekwaam dat de Jap na de capitulatie verbaasd was over haar geringe sterkte en zich er over ergerde dat zij die niet onder de voet had kunnen lopen. Maar die groep was behalve klein ook slecht bewapend. Lees maar eens wat generaal-majoor b.d. P. Scholten, des tijds commandant van de Groep Zuid, daarover vertelt in zijn boek 'Op reis met de Special Party'. Een boek dat ik meer dan eens tevoorschijn haal omdat er zoveel bekends in voorkomt en ik er trots op ben dat mijn ouwe heer bij die groep heeft gediend. Zoals de generaal onthult, was zijn eenheid de slechtst bewapende en minst geoefende van de 5 infanterie- regimenten op Java. Bij de oprichting op 8 december 1941 bedroeg de sterkte ongeveer 1600 man en op het 'hoog tepunt' rond 2000. Velen daarvan hadden nog nooit met een karabijn geschoten. Van de 9 compagniën waren op 1 maart 1942 maar 4 bewapend met karabijnen en karabijn-mitrailleurs. De overige 5 toe gevoegde compagniën, te weten 3 van het Legioen Mangkoe Negara en 2 van het Legioen Pakoe Alam, waren slechts met karabijn en klewang bewapend. En dan was er nog het in Solo gelegerde bataljon van het Legioen Mangkoe Negara, bestaande uit 3 compagniën van elk 75 man, die het met 60 karabijnen moesten doen. In totaal, wel te verstaan. Groep Zuid kreeg op de valreep nog wel wat versterking aan manschappen, wapens en stellingmateriaal, maarzoals dat in die tijd bijna overal was, was het de bekende druppel op een gloeiende plaat. En in geen enkele verhouding tot wat de tegenstander daar tegenover kon stellen. Ik kan ze nog zien binnenkomen, de Jappen. Tanks, pantserauto's, geschut, trucks, zijspancombinaties en een massa tot de tanden gewapend voetvolk waar je 33

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 33