O Koeiepoep soesa aan boord van een K.P.M.-er 53 attended the sick in the local clinics and visited villages in the district. She carried on this social activity when we moved to Cirebon, Bogorand Bandung (West Java) until september 1943, when she was interned by the Japanese government. It was the ordinary thing in those colonial days, that children of academics only mixed with children of their own milieu. Although this was the done thing, my parents did not mind when we mixed with children of different races and social sta tus. It was my mother, again, who often gave her time and arranged games like soccer and basketball. We often played in the main square of the town (alun-alun di kota) or in the large garden at the back of our home. Although father occupied a high position in the Dutch East Indian Government, he had a deep concern for matters which involved social problems and political developments which gave support to far- going autonomy for Indonesians. It was not unusual for him to be visited by promiment nationalists like Dr. Soetomo of the Parindra Party (Party of Great Indonesia). He equally held Pak Kasimo of Central Java in high regard. My father continued to place before the Dutch Government the opinions of leading natio nalists after the occupation of the Netherlands by the Germans in 1940. Unfortunately, the government in Batavia Jakarta had a different point of view and as a result my fahter's promotion to the top job was cancelled. Three years after the occupation by Japan (1942-1945) my father was still held in high regard in the circles of the Indonesian community. When south Bandung was held by the Indonesian Nationalist Army and north Bandung under the control of the British and Gurkha forces, he was able to obtain per mission to get vegetables and fruit from south Bandung for the Catholic Borromeus hospital in north Bandung. I find it difficult to express my feelings concerning the goodness of both my parents, who set an example how we children had to behave. Because of this, I hope that this article is an expression of appreciation for the model which they showed us, their child ren, to respect the Indonesian nation and people. For me Indonesia is my country, the place I was born. Er werken en wonen hele volksstammen op zee die de veevaart in al zijn aspec ten verafschuwen. Als redenen worden dan o.a. genoemd: stank aan boord, het gedonder datje met die beesten hebt tijdens slecht weer, het lawaai met hun geloei dat zij soms maken en het feit dat je als onbe zoldigd 'veearts onder de gage', de meest vreemde handelingen met die beesten dient te verrichten. Weet u bijvoorbeeld geachte lezer van dit tijdschrift als niet agrariër, hoe- en waar je een koe, os of stier een injectie moet toedienen? Waarschijnlijk weet u dat niet. Toen ik al varende voor het eerst in de veevaart verdaagde, wist ik dat gelukkig wel. Niet vanwege superieure eigenschappen of vanwege een 'orang tani' verleden, maar gewoon door een regelmatige zondagse kerkgang op jeugdige leeftijd. Niet dat de dominee vanaf de kansel zijn broeders en zusters in het geloof onderricht gaf in de veeart senijkunde, maar omdat mijn vader met mij in zijn kielzog, na de kerkdienst, bij de plaatselijke dierenarts in Leens (Gron.) placht te gaan minoem kopi. Ik moest dus min of meer mee. Vreselijk saai, dat geleuter van die oude kerels. Totdat de telefoon ging en Dr. Groenwoud voor een spoedgeval ergens op een boerderij moest komen opdraven en als er dan geprikt werd op de deel, ging dat als volgt: De boer vatte z'n koe met duim en wijsvinger bij het tussenschotbeentje van de druipende slijmneus, zodat de koe geen kant meer op kon. Daarna werd de injectie toege diend; echter niet in d'r pantat. Want koeien houden daar niet van en kunnen behalve achteruit, ook nog een gemeen ferm klapje dwars uit geven. Neen, in zo'n geval pak je een stuk van dat flab- berige koeienekvel tussen je vingers en prikje daar de naald in. Een fluitje van een cent en het dier merkt er haast niets van. Maar ik dwaal af en in die episode dat die bewuste K.P.M.-stomer Sibolga binnen voer, bestond er nog geen penicilline en derhalve had de grijze gezagvoerder en zijn stuurlieden slechts met loeilawaai en koeiepoep te maken. Dat schip, en we noemen hier uit piëteit geen namen, bracht regelmatig zebu's en karbouwen die voor het slachthuis bestemd waren, naar Sibolga. Afgezien van het feit dat koeien het aan voelen als hun gewelddadig einde nadert, laten koeien nu eenmaal hun urine en ontlasting lopen zodra zij daar toe aandrang voelen, zodat tijdens het desembarkeren van het slachtvee, niet alleen de brede veeloopplank met fae ces besmeurd raakte, maar ook de kade en zelfs de weg naar het slachthuis. Dat 'zijn' kade besmeurd raakte door die rottige koeien pikte Sibolga's nieuw aan gestelde havenmeester niet en veront waardigd stormde hij de staatsietrap op om bij de gezagvoerder zijn beklag te doen. De 'ouwe' hoorde het domme getier van de havenmeester rustig aan en zei slechts: 'Ik zal er volgende reis iets aan doen en zorgen dat het nooit meer gebeurt.' Die reis daarop was het uiteraard weer het zelfde liedje; de koeien poepten op de kade dat het een lieve lust was en de havenmeester met een rood hoofd van kwaadheid en verontwaardiging, kwam wederom bij de gezagvoerde zijn beklag doen. De kapitein, een oude rot in het vak, hoorde ook ditmaal het redeloze getier van de havenmeester rustig aan en antwoordde met geveinsde verba zing: 'Wat? Hebben die rotkoeien van mij nu weer op uw kade lopen poepen, kakken en scheiten? Ik heb het hen nog zó uitdrukkelijk ingeprent. Namelijk dat zij voor aankomst aan boord nét zo veel mogen poepen als zij willen, maar dat zij tijdens en na hun desembarkatie, ook al voelen zij zich een beetje rot omdat zij hun dood tegemoet gaan, onder geen enkele omstandigheid op de kade mogen poepen. Volgende reis en dat beloof ik u, zullen we de grote kurken van de geloste mandflessen mierenzuur bewaren en zal de mistri hoogst persoonlijk, elke sapi, zo'n kurk vlak vóór het desembarkeren in d'r anus slaan...!' Of het opgewonden havenmeestertje zich toen begon te realiseren dat hij zich als een dwaas had gedragen, vermeldt dit K.P.M.-verhaal niet. Sibolga: een haven gelegen aan Sumatra's westkust. Mandflessen mierenzuur: grote gla zen flessen van 50 liter inhoud, tegen breken, in er omheen gevlochten manden verpakt en afgesloten mid dels een kurk van plus minus vijf centimeter doorsnede. Mistri: het Maleise woord voor scheepstimmerman oftewel de 'toekan kajoe'. Kapitein Lucas Lindeboom alias Pohon Linde.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 53