Indisch Nederlands en Petjoh: woordenschat en structuur In 1994 verscheen het boekje Petjoh. Indisch Woordenboek. De taalschat van Indische Nederlanders van Fred S. Loen bij Uitgeverij Insulinde. Een aansprekend initiatief, en gezien de grote belangstel ling en meerdere herdrukken is er veel behoefte aan informatie over Petjoh en Indisch taalgebruik in het algemeen. Toch roept dit woordenboek ook vragen op over wat Indisch taalgebruik nu precies is. In de titel van het boekje worden de termen Petjoh en Indisch gebruikt voor 'de taalschat van Indische Nederlanders'. Zijn Petjoh en Indisch twee namen voor het zelfde? De tekst op de achterflap van het boekje vermeldt dat de groep van Indische Nederlanders of Indo's haar eigen taal sprak: het Indisch Nederlands of Petjoh. Maar wie waren deze Indische Nederlanders of Indo's die Petjoh of Indisch Nederlands spraken? De inhoud van het woordenboek levert geen uitsluit sel over wat we onder Petjoh en Indisch Nederlands moeten verstaan; in het boekje staan Maleise en Javaanse, Nederlandse en Indische, als ook Petjoh woorden naast elkaar. Welke woorden zijn 'gewoon' Maleis of Nederlands, welke woorden zijn Indisch Nederlands en welke zijn nu echt specifiek voor het Petjoh? Petjoh en Indisch Nederlands zijn twee vormen van taalgebruik die ontstaan zijn ten gevolge van de koloniale geschie denis van de Nederlanders in Indië. De talen zijn naar mijn mening heel goed te onderscheiden. In het onderstaande zal ik proberen de verschillende benamingen en termen die gebruikt worden voor Indisch taalgebruik en hun sprekers te verduidelijken. Indische Nederlanders en Indo's Sinds de onafhankelijkheid van Indonesië zijn nu heel wat jaren verstreken. De maatschappelijke veranderingen die in de afgelopen decennia hebben plaatsge vonden - in zowel Nederland als in Indonesië - spelen een grote rol bij de betekenis die woorden als Indisch, Indisch Nederlands en Petjoh hebben. Ook de interpretatie van de termen Indo- Europeaan, Indo en Indische Nederlander is sterk gerelateerd aan de tijd waarin deze woorden gebruikt wer den. Het is daarom zinvol de bevol kingsgroepen in de koloniale samenle ving en hun respectievelijke taalgebruik nog eens nader toe te lichten. De bevolking in Nederlands-lndië was zeer heterogeen samengesteld, met Indonesiërs en Europeanen met verschil lende etnische achtergronden. In 1930 woonden op het grondgebied van Nederlands-lndië 60 miljoen mensen, waarvan ongeveer 1,6 miljoen niet- Indonesiërs. Daarvan behoorden 240.000 tot de Europese bevolkingsgroep. Van deze Europeanen1) hadden 209.000 een Nederlandse nationaliteit. De Nederlan ders werden vervolgens door hun afkomst in twee groepen ingedeeld: de volbloed Nederlanders of 'totoks' en de gemengdbloedige Nederlanders of Indo- Europeanen. Binnen de groep totoks werd weer een onderscheid gemaakt tus sen 'trekkers', de mensen die slechts voor een beperkt aantal jaren naar Indië waren gekomen, en 'blijvers' van wie de familie al generaties lang in het land gewoond hadden. Het aantal Indo- Europeanen telde in 1930 ongeveer 134.000 op het totale aantal van 240.000 Europeanen (Stevens 1991:34). Het is van belang op te merken dat vele afstam melingen uit gemengde relaties die feite lijk tot de Indo-Europeanen behoorden, niet als zodanig geregistreerd waren. De groep Indo-Europeanen of Indo's was vele malen groter dan het aantal dat opgetekend staat in de bronnen (8 a 9 miljoen volgens Wertheim 1947:5). De termen Indo-Europeaan en Indo fungeerden in de koloniale samenleving als instrument om iemands maatschap pelijke positie aan te duiden. Indo- Europeanen waren diegenen die in het algemeen georiënteerd waren op het Westen en Nederlands spraken; zij behoorden tot de bovenlaag van de Europese groep. De Indo's behoorden tot de onderlaag van de bevolking, spraken een lokale taal of Maleis en stonden dich ter bij de Indonesische cultuur. De term Indo had in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog een denigrerende en kwetsende bijklank. De categorie van 'kleine' Indo's of 'kleine boengs' (kleine broers) gold voor de Indo's die binnen de Indo-Europese bevolkingsgroep de aller laagste plaats innamen; zij hadden geen of nauwelijks Nederlands onderwijs geno ten en hadden weinig kans zich een maatschappelijke positie te verwerven. De vele niet door de Europese vader gewettigde kinderen gingen meestal in de Indonesische samenleving op en kregen de inheemse status van hun moeder. Na de Wet op het Nederlanderschap in 1892 kregen de erkende kinderen van een Europese vader wel automatisch de sta tus van Europeaan, waardoor de Europese bevolkingsgroep sterk groeide, maar vele niet-erkende kinderen zullen met hun moeder in de kampong verdwe nen zijn. Terwijl de wetgeving geen onderscheid meer maakte naar huidskleur, gebeurde dit in de samenleving wel degelijk. Sociale discriminatie en huidskleur vielen niet geheel samen omdat er een toplaag onder de Indo-Europeanen was, die op ongeveer gelijke voet stond met de Nederlandse (blanke) bovenlaag. Maar de overgrote meerderheid van de Indo's had een moeilijk bestaan, vooral als in tij den van economische malaise een krap pe arbeidsmarkt ontstond. Laag geschoolde Indo's verloren als eersten hun baan. Na de onafhankelijkheid hebben de ver schillende termen voor de onderscheiden bevolkingsgroepen hun functie verloren. Tegenwoordig wordt de term Indo- Europeaan eigenlijk nauwelijks meer gebruikt. Indo is nu algemeen geworden en is zelfs gebruikt als een soort geuzen naam door voortrekkers van een Indo identiteit, zoals Tjalie Robinson. De nega tieve connotatie die samenhing met de gestratificeerde samenleving in Nederlands-lndië heeft het woord niet meer. Het verzamelbegrip Indische Nederlander wordt nu gebruikt voor alle Indo's èn Nederlanders met een Indische achtergrond (ook de tweede en derde generatie). Petjoh en Indisch Nederlands Het taalgebruik van de verschillende bevolkingsgroepen in Nederlands-lndië hing nauw samen met achtergrond, maatschappelijke positie en opleiding. Er was sprake van een sociaal continuüm dat direct verband hield met de taal die men sprak: de mate van sociaal aanzien verliep van laag, wanneer men Maleis of een andere lokale taal sprak, tot hoog, wanneer men goed Nederlands sprak. De beheersing van Nederlands betekende dat men een goede Westerse opleiding kon volgen en daarmee een grotere kans had op een goed betaalde baan en een maatschappelijke positie. De Westerse scholen vroegen hoge schoolgelden, zodat vele Indo's hun kans op de arbeids markt verkeken zagen. Op lagere scholen die goedkoop waren werd doorgaans les gegeven in het Maleis. Pas in 1914 ontstonden ruimere mogelijkheden om Westers Lager onderwijs te volgen. Toch was het aantal plaatsen altijd veel lager dan het aantal aanmeldingen. Tussen de jaren dertig en veertig kon ongeveer 45% van de Indo-kinderen naar de lagere school (Van der Wal 1982:208). In vele Nederlandse en Indo-Europese 58

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 58