Dave Bos:
li
Ook al heb ik een westerse opvoeding
gehad, ik blijf een Javaan.
Dave Bos (1960) moet nog even wennen.
Zijn forse gestalte beent wat onrustig
door de woonkamer. Het lichte parket
protesteert krakend onder zijn voeten.
Niet alleen mijn ogen zijn op hem gericht,
ook de oma's en opa's, vaders en moe
ders aan de muur lijken nieuwsgieriger
dan ooit.
In de hoek van de kamer leunt een zware
basgitaar tegen een manshoge verster
ker. Het zitgedeelte is gezellig om een
zwarte potkachel gedrapeerd en vanaf de
schouw werpt een wayangpop een stren
ge blik de kamer in.
'Koffie?' 'Ja, lekker.
De box van Michelle, het vijf maanden
oude dochtertje van Dave en zijn vrouw
Sylvia, is leeg. Moeder en dochter zijn
wandelen. We gaan aan de beukenhou
ten eethoek zitten. Dave steekt zijn eer
ste sigaret op.
'Ik rook eigenlijk niet. Niet meer. Maar nu
moet het maar even.
Indisch, ja... Peinzend en zuigend aan
zijn sigaret. Mijn Indo-schap kan ik
splitsen in twee perioden; mijn jeugd
tot en met mijn tiende jaar en de
periode vanaf drie jaar geleden tot nu.
Ik heb een Hollandse opvoeding gehad,
overgoten met een Indische saus. Een
Hollandse moeder en de harde hand van
een Indische vader, gemeten naar pres
tatie en uiterlijk. Mooi en branie zijn en
presteren op school, dat leverde voorde
len op. Niet alleen in ons gezin, maar ook
in de Indische tak van de familie.
Mijn zussen en mijn fraaiste nichten had
den een streepje voor. Als er een bood
schap gedaan moest worden, werden zij
ontzien. Daar werden anderen mee opge
zadeld. De jongens konden hun aanzien
vergroten door een gewonnen knokpartij.
Dat alleen was niet genoeg. Je moest
natuurlijk ook een goed schoolrapport
kunnen laten zien.
Schoonheid, branie en prestaties werden
beloond met dure cadeaus. Op je zes
tiende een brommer of een complete
Fender-installatie (elektrische gitaar met
versterker). Mijn oudste zus kreeg een
gouden horloge toen ze zestien werd.
Maar die was dan ook een stuk knapper
dan ik. Bovendien waren mijn
schoolprestaties niet geweldig en was ik
niet zo branie als mijn vader graag had
gewild. Behalve die ene keer dan.
Mijn vader was toen nota bene de aanlei
ding. Hij kwam een keer in zijn rode
36
besteleend mijn brood op school bren
gen. Een jongen naast mij liet zich ontval
len dat hij eerst dacht dat er een baviaan
uit de auto stapte. Die heeft het geweten.
Toen had ik branie.
Ik moest op vechtsport. Ik durfde niet. Ik
moest op paardrijden. Ik durfde niet. Ik
moest in het water springen. Ik durfde
niet. Ondanks de verhalen van mijn vader
over vroeger, over het duiken in de kali.
Uiteindelijk hielp hij een handje en gooide
me het zwembad in.
Ook mijn uiterlijk voldeed niet aan de
eisen. Ik droeg al vroeg een brilletje en
had haren die geen kant op wilden.
Kortom, ik was niet bepaald de ideale
zoon van mijn vader. Mijn zussen daaren
tegen beantwoordden meer aan het
beeld dat mijn vader had van ideale
dochters. Mooi, branie en intelligent.
Ik kan me uit mijn jeugd de verschillen
tussen Hollandse en Indische gezinnen
nog wel herinneren. Ze stoorden me niet.
Ik had Hollandse familie, vrienden en
vriendinnen waar ik over de vloer kwam.
Ik voelde me daar niet als een kat in een
vreemd pakhuis. Het was slechts een
stapje naar rechts.
De ouderen zaten apart en dronken kof
fie. We kregen één koekje gepresen
teerd. Daarna ging het blik de kast in. De
kinderen werden aan een andere tafel
geparkeerd en maakten tekeningen.
Meeluisteren naar wat er werd verteld,
mocht niet. Wij moesten ons gedragen.
Korte broek, witte sokjes, stropdas met
een elastiekje en een complimentje als
ons ventje braaf was geweest.
Bij een Indische familie werd je als kind
meer in het gezelschap opgenomen.
Dozen met Mecano of ander speelgoed
vulden de kamer en je kon naar hartelust
spelen. Er was een overvloed aan lekke
re dingen. Geen zakje katjang of kroe
poek, maar een blik. (Hij duidt een blik
aan van een halve meter.) Al die lekker
nijen stonden op tafel. En ze bleven op
tafel staan. Je mocht er zo veel van eten
als je wilde.
Het was gezellig rommelig. In en om het
huis liep je op blote voeten en op het toi
let stond een fles, de botol tjebok. Ik wist
wel waarvoor die was, maar heb er nooit
mee leren omgaan.
Mijn Indische tantes waren erg lijfelijk. De
soen sedot heeft regelmatig mijn wangen
geteisterd. De emotie die daarin zit, is
anders. Liever dan een gewoon kusje.
Er zit meer troetel in.
Als er spannende verhalen werden ver
teld, dan mocht je meeluisteren. Zoals
aan de ene kant het respect voor oude
ren werd bijgebracht, werd je aan de
andere kant gelijkwaardig, als een vol
wassene, behandeld. Je hoorde er meer
bij.
Ik paste me in beide situaties moeiteloos
aan. Het gekke was dat mijn vader zijn
normen en gezag in die zin ook aanpas
te. Voor datgene wat ik bij mijn Indische
tantes mocht, golden bij mijn Hollandse
tantes andere regels.
Ik kan me bij de Indische mensen die ik
kende geen gesprekken herinneren over
zware onderwerpen. Het ging er meestal
luchtig en humoristisch aan toe, niet diep
gaand. Aan de ene kant vond men dat
niet nodig, aan de andere kant was het
niet wenselijk; 'we zitten nu gezellig aan
de koffie. Laten we het gezellig houden'.
En als er al over geld of relaties werd
gesproken, dan toch altijd op een luchtige
manier.
Ik vind het typisch Hollands om zich in
gezelschap over dergelijke zaken uit te
laten. Bij Indische mensen krijg ik meer
het gevoel van: Sudah, laat maar. Ook
mijn ouders hielden zich niet met zware
kost bezig. Tenminste niet waar ik of mijn
twee jongere zussen bij waren. Er werd
op een gemoedelijke manier met elkaar
gepraat onder het motto: Schuif de
katjang even door.
Zelf heb ik dat niet. Ik vind dat je in
bepaalde omstandigheden best een seri
eus onderwerp moet kunnen aanroeren.
De humor spreekt mij enorm aan.
Indische mensen vertellen met gevoel
voor detail. Het taalgebruik is niet belang
rijk en met de werkelijkheid mag worden
gesjoemeld. Wie het nog sterker kan ver
tellen, gaat zijn gang.
Het uitbeelden van een verhaal gaat
gepaard met allerlei geluiden. Een schot