zijn of over vroeger. Wij zijn Hollands
opgevoed en voelen ons ook zo.'
'Ja maar jij komt uit Malang, dat is de
geboorteplaats van mijn vader', probeer
de ik nog. 'Ik wil het er niet over hebben',
was het antwoord.
Op die momenten was ik dus een echte
Indo, maar stond ik wel alleen. Ik wilde te
veel, zocht te veel volgens hun. Aan de
ene kant vond ik het jammer, omdat ik
werd afgewezen. Aan de andere kant
vond ik het leuk, omdat ik herkenbaar
was. Eigenlijk ben ik ook op zoek naar
(h)erkenning en heb ik ook de behoefte
om (h)erkend te worden, om iets
gemeenschappelijks te delen. Net als de
oudere Indische mensen.
Wat ik het liefst zou willen?
Ik heb een leidinggevende functie en
daarmee de verantwoordelijkheid over
een aantal mensen. Overdag gedraag ik
me Nederlands en spreek ik Nederlands.
Zoals het hoort. Maar als ik 's avonds
thuiskom en de deur achter me dicht trek,
dan wil ik een spannend verhaal aan mijn
dochter kunnen vertellen. In petjoh. Het
mooiste zou zijn dat zij het kon verstaan
en later zelf ook op die wijze met haar
Indische afkomst zou omgaan. Niet ge
speeld maar van binnenuit.
(En hij steekt weer een sigaret op.)
Waarom weet ik niet, maar na mijn tiende
werden de banden met de Indische fami
lie en kennissen verbroken. Vanwege
ruzie, denk ik. Toen mijn ouders in 1978
gingen scheiden en ik bij mijn (Hollandse)
moeder bleef wonen, werd de laatste ver
binding met mijn Indische achtergrond
verbroken. Mijn vader is tien jaar geleden
overleden. Ik heb sinds de scheiding
nooit meer contact met hem gehad.
Een paar jaar geleden, op het moment
dat mijn vrouw Sylvia en ik aan kinderen
gingen denken, ontstond de behoefte om
die verbinding te herstellen. Ik begon het
als een gemis te ervaren. Tegelijkertijd
vroeg ik me af: 'Maar wat moet ik ons
kind vertellen, met name over mijn vader?
Ons gezin was tenslotte op een niet floris
sante manier uit elkaar gevallen. Mijn
vader en daarmee mijn Indische afkomst
verzwijgen, kon niet. En eigenlijk wilde ik
mijn kind haar Indische achtergrond niet
onthouden. Dan zou ze zelf kunnen bepa
len hoe er mee om te gaan.
Wij hebben nu een dochter; Michelle. Een
Indische opvoeding kan en wil ik haar niet
geven. Toen ze nog niet geboren was,
heb ik me wel eens af zitten vragen of ik
haar ook zou beoordelen op schoonheid,
branie en intelligentie. Net zoals mijn
vader dat bij mij deed.
Ik zal het haar besparen. Ze is tenslotte
het mooiste kind van de wereld. En mocht
ze zich inderdaad voor haar afkomst inte
resseren of Indische dingen van mij
overnemen, dan vind ik dat leuk. Meer
niet.
Sylvia vond drie jaar geleden dat we naar
Indonesië moesten, naar het geboor
tehuis van mijn vader. Ik niet. Ik wilde
wachten tot ons kind groot genoeg zou
zijn om mee te kunnen. Bovendien ont
braken er nog te veel stukjes van mijn
levenspuzzel. Die wilde ik vooraf inpas
sen om goed voorbereid naar Indonesië
te gaan. Gelukkig bleek mijn moeder
bereid om me daarbij te helpen. Ze weet
nog best veel details van vroeger en nu
zit ze soms voor Michelle Indische liedjes
te zingen.
Uiteindelijk heeft Sylvia me kunnen over
tuigen om toch te gaan. Misschien dat we
juist daar een paar van die ontbrekende
stukjes uit de puzzel zouden tegen
komen.
Toen ons voornemen vastlag, sprak ik
eigenlijk alleen nog maar over Malang.
Dat was het hoofddoel. Daaromheen zou
de reis georganiseerd moeten worden.
Het programma zou zó flexibel moeten
zijn dat ik, wanneer ik er na drie dagen
genoeg van had, zo kon vertrekken.
Omgekeerd moest ik er ook naar behoef
te langer kunnen blijven.
Dat bleek moeilijk te regelen. Bovendien
had Sylvia andere ideeën. Zij wilde ook
naar Bali en Lombok. En goed
beschouwd wisten we natuurlijk niet wat
we in Malang zouden tegenkomen.
Uiteindelijk werden het vier dagen.
Achteraf bleek dat genoeg voor mij. Bijna
nog te veel. Omdat ik moeite had de
emoties te verwerken. Eigenlijk had ik na
de vierde dag een maand naar Nederland
gemoeten om daarna weer met de vijfde
dag de reis te kunnen vervolgen. Ik kon
het niet bolwerken.
Het was niet alleen het verblijf in het huis
van mijn vader, maar ook de echtschei
ding van mijn ouders en de breuk met de
Indische tak van de familie die in volle
hevigheid naar boven kwamen. Daar wist
ik geen raad mee. Ik moest het met mijn
achterneef Sugiri - die nu in het huis van
mijn vader woont en tot de oorlog de
speelkameraad van mijn vader was - toch
hebben over de echtscheiding. Mijn moe
der had al ooit eerder mijn achterneef
bezocht. De scheiding was destijds onbe
sproken gebleven. Ze had gedaan of er
niets was gebeurd. Toch voelde ze dat
Sugiri wist dat ze de vrouw van mijn
vader niet meer was.
Toen Sugiri mij door het huis leidde,
kwam het meest emotionele moment. Hij
liet me een kamer zien. De kamer waar
mijn vader vroeger had geslapen. En hij
vertelde - in het Nederlands - dat mijn
vader in 1983 hier was geweest en ze
samen naar foto's hadden gekeken. Mijn
vader had gezegd dat zijn zoon - ik dus -
zo op de zoon van mijn achterneef leek.
Hij had moeten huilen.
Voor mij was het een heel emotioneel
moment om, achttien jaar nadat ik voor
het laatst met mijn vader had gesproken,
weer iets van hem te horen. En dat terwijl
hij al tien jaar dood is.
De laatste ontmoeting met mijn vader
was getekend door een beladen, vijandi
ge sfeer. Ik had zijn handtekening nodig
en dat was waarschijnlijk de reden om het
weerzien niet in een ordinaire ruzie te
laten uitmonden.
Later - toen ik in Eindhoven woonde - heb
ik nog vaak gedacht: 'Zou hij nog een
keer bellen? Ik ben tenslotte zijn oudste
zoon, de naamdrager van de familie. Als
hij het over zijn familie heeft dan moet hij
toch denken, beseffen dat ik zijn opvolger
ben? Dat moet hem toch een keer moti
veren om contact met me op te nemen?'
Een teken van leven bleef echter uit. Al
die jaren. Ik had er al in berust uit het
bestand te zijn gewist. 'Delete'. Totdat ik
in de kamer van mijn achterneef Sugiri
dat verhaal hoorde. Toen bleek ik dus
nooit uit het bestand te zijn geweest. Dat
was een van de meest geruststellende
mededelingen die ik ooit van mijn vader
heb gehoord. Aan de andere kant was er
ook een gevoel van kwaadheid. Waarom
zo, waarom nu pas?
Een paar maanden geleden was ik
samen met Sylvia en onze dochter
Michelle aan het wandelen, toen we plot
seling voor een begraafplaats stonden in
de buurt waar mijn vader had gewoond.
We keken elkaar aan en Sylvia zei: 'Als je
wilt, ga maar kijken of hij er ligt.'
Ik wilde hem eigenlijk Michelle laten zien.
Een echte Bos. En hem zeggen: 'Dat had
je mee kunnen maken pa'.
Ik kon hem niet vinden. Hij bleek niet
begraven, maar te zijn gecremeerd en uit
gestrooid over zee. Alsof we alleen in
Indonesië elkaar mochten ontmoeten.
Bij aankomst op Sukarno-Hatta Airport
had ik een dubbel gevoel. Beladen. Het
was voor mij de belangrijkste reis van
mijn leven. Daarnaast kwam er een
thuisgevoel opzetten. Herkenning
Het gekke is dat, toen we in een taxi stap
ten om ons naar onze eerste bestemming
te laten brengen, juist de Nederlandse
woorden me het meest opvielen. Knalpot
en stempel. Nota bene het Nederlandse.
Ik heb een week nodig gehad om te wen
nen. Daarbij bleef Malang door mijn hoofd
spelen. Toen we met de plaatselijke bus
vanuit Yogya naar Malang vertrokken,
wilde ik niet slapen. Ik moest Malang in
het landschap op me afzien komen.
Eenmaal in een hotelletje voelde ik dat
het huis niet verder dan een paar kilome
ter uit de omtrek zou staan. Het was drie
uur in de middag toen we onze bagage
op de kamer neerzetten. Ik kon niet lan
ger wachten en zei tegen Sylvia: 'Kom we
gaan er naar toe.' Een uur later zat ik met
38