De activiteiten van de IPB
moessQn
De Indische Pensioenbond (IPB)
werd op 28 juli 1915 opgericht en
bestaat nu al ruim tachtig jaar.
De bond werd opgericht als
belangenorganisatie met het doel
de pensioenen van Nederlands-
Indische ambtenaren veilig stellen
en verbeteren, want sinds 1912 was
Nederlands-Indië een zelfstandig
rechtspersoon met eigen geld
middelen. Het veilig stellen van de
pensioenen werd in 1918 bereikt
toen een zelfstandig Indisch
pensioenfonds door de Indische
regering werd ingesteld.
Pensioenkorting
In de jaren dertig verzette de IPB zich
krachtig tegen de vanuit Nederland vast
gestelde kortingen op de Indische pen
sioenen van 17%. Een hogere korting kon
door heftig verzet van de bond worden
voorkomen. Na afloop van de Tweede
Wereldoorlog moest de Bond weer in
actie komen om de Indische regering te
dwingen de pensioenen te betalen aan
hen, die gedurende de bezettingsjaren in
Nederlands-Indië verbleven. Dit terwijl de
pensioenen in Nederland wel waren uit
betaald. Pas in 1947 werden enige maan
den pensioen uitbetaald. Opgemerkt
moet worden dat het kapitaal van het
Indische Pensioenfonds aan het einde van
de oorlog praktisch geheel was opgesou
peerd, aangezien de normale jaarlijkse
bijdragen uit de staatskas achterwege
bleven. Het overig toekomend pensioen
werd niet uitbetaald. Dubieus bleef of de
gepensioneerden daarop inderdaad een
juridisch onaantastbaar recht konden
doen gelden. Pas aan het einde van 1948
werd deze vraag bevestigend beantwoord,
maar de betaling van de vrijgegeven
achterstallige pensioenen werd ernstig
vertraagd. Ten tijde van de soevereiniteits
overdracht wachtte nog de helft van de
gepensioneerden op uitbetaling.
Zij werden bovendien in maart 1950 nog
getroffen door de Indonesische monetaire
maatregelen: de helft van het in rupiahs
uitbetaalde achterstallige pensioen moest
worden omgezet in Indonesische staats
obligaties en bij transfer van het restant
naar Nederland werd slechts 1/3 daarvan
in guldens ontvangen.
Na jaren zag de Nederlandse regering pas
in, dat een dergelijke onteigening van een
juridisch vaststaand pensioen moreel niet
door de beugel kon. In 1954 kregen de in
Nederland gevestigde gepensioneerden,
die slachtoffer waren geweest van de
monetaire maatregelen, een aanvulling
tot het hun toekomende pensioen a pari
in guldens.
Na 1950 zette de bond zich in Nederland
in om de Indische pensioenen voor de
hier gevestigde gepensioneerden, veilig te
stellen en te verbeteren. In 1957 werd een
belangrijk resultaat bereikt. De Indische
pensioenen werden met 43% verhoogd
en daarmee op het niveau gebracht van
de Nederlandse pensioenen.
Tevens werd vastgesteld dat bij wijziging
van de Nederlandse pensioenen de
Indische pensioenen zouden meegaan.
Een andere inspanning was de 'back-pay'
kwestie: de uitbetaling van overheidssala-
rissen over de periode maart 1942 -
augustus 1945. Zoals bekend, werd het
recht hierop wel erkend, maar werd voor
uitbetaling verwezen naar de Indonesische
regering als rechtsopvolgster van de
Nederlands-Indische regering.
In de jaren 1952-1980 hebben Madjoe,
de IPB en de AMP (Algemeen Militair
Pensioenfonds) nauw samengewerkt in
de Samenwerkende Indische Belangen
organisaties (SIB). Bekend zal nog wel
zijn, dat in 1976 de stichting Nederlandse
Ereschulden werd opgericht, waarmee aan
het streven om schadeloosstelling te
verkrijgen een bredere basis werd gegeven.
Onder druk van de volksvertegenwoordi
ging ging de Nederlandse regering uitein
delijk over tot uitbetaling van een bedrag
van 7.500,- aan hen, die gedurende de
bezettingsjaren langer dan zes maanden
gevangen hadden gezeten of geïnterneerd
waren geweest. Zo op het oog een billijke
regeling, maar zij die tijdens de oorlog
buiten de kampen waren gebleven kregen
echter niets.
Immateriële belangen
Sinds 1980 kan worden gesteld dat de
IPB praktisch alle - er zijn nog steeds
schrijnende onbillijkheden - gestelde
doelen heeft bereikt. Met Nederlandse
pensioenorganisaties wordt nauw samen
gewerkt om de verkregen rechten tegen
overheidsmaatregelen te beschermen.
Deze inleiding is bedoeld om duidelijk te
maken dat de IPB van oorsprong een
belangenorganisatie is en zich met andere
Indische organisaties steeds heeft ingezet
voor de materiële belangen van de gepen
sioneerde Indische ambtenaren en oor
logsslachtoffers.
Na de invoering van de Wet Buitenge
woon Pensioen Indisch Verzet waren ook
praktisch alle wensen op dit terrein be-
reikt en kon de IPB de behartiging van de
belangen van zijn leden uitbreiden op het
immateriële vlak. Dit werd vastgesteld in
een statutenwijziging in 1979.
Wat doet de bond verder? De statuten
geven aan, dat de IPB zich inzet voor de
materiële en immateriële belangen van
zijn leden. Getracht wordt dit te bereiken
door het geven van voorlichting en het
verlenen van hulp. De voorlichting wordt
verzorgd via het bondsorgaan; de redactie
streeft ernaar zoveel mogelijk up-to-date
te blijven. De materiële hulpverlening
bestaat in hoofdzaak uit het bijstaan in
belastingzaken, pensioen- en uitkerings
problemen, algemene juridische bijstand,
advies en bemiddeling bij aanvragen voor
een uitkering en bij het aanvragen van
een ziektekostenvergoeding.
Hiervoor staan ten allen tijde gespeciali-
seerde bestuursleden voor de leden klaar.
Het is tegenwoordig in om te spreken
over toenemende vergrijzing van Neder
land. Maar is dit wel een nieuw gegeven?
Onder de Indische repatrianten bevond
zich ook een groot percentage ouderen.
Voor de Indische gemeenschap is het
daarom niet nieuw. Er is echter sinds de
beginjaren van de grote intocht in Neder
land wel het een en ander veranderd. Was
het vroeger zo dat de oudere familieleden
werden opgevangen door hun kinderen of
andere familieleden, met het stijgen van
de welvaart nam deze onderlinge hulp
steeds meer af. De gotong royong-
gedachte leeft niet meer zo sterk bij de
jongeren. Overigens loopt deze ontwikke
ling parallel met die van heel Nederland.
Als gevolg van deze ontwikkeling ontstaat
j er een toenemende vereenzaming van de
j Indische ouderen en dus een grotere
behoefte aan hulp. Sinds de jaren tachtig
heeft de Bond zich dan ook steeds meer
ingezet om hier de helpende hand te
bieden. Er werd een dimensie toegevoegd
aan het takenpakket: ouderenzaken en
vrijwilligerswerk. Aanvankelijk opgezet
om het gemis aan familiehulp op te
vangen gaat het hierbij om de grondbe
ginselen van maatschappelijke zorg:
huisbezoek aan alleenstaanden, begelei
ding naar de dokter, de sociale dienst en
andere instellingen, het organiseren van
gezelligheidsbijeenkomsten et cetera.
Deze hulpverlening drijft geheel op
vrijwilligers waarvoor het nodig was
richtlijnen op te stellen. Nu weten de
hulpverleners en degene die een beroep
op hen doen welke activiteiten kunnen
worden ontplooid. Bijvoorbeeld het
bezoeken van minder mobiele ouderen,
20