POT
O^OEL TERq
Giro 6685
Ons reservefonds voor moeilijke
dagen! Moesson wil geen subsidie.
Het ivil voortbestaan alleen als u
dat wilt. Met utv steun poehoelen
wij teroes!
Hieronder laten wij onder harte
lijke dankzegging aan alle schen
kers, de verantwoording volgen
van de giften die zijn binnengeko
men voor het reservefonds voor
Moesson over september 1996.
Dr D.P. Bosscha Erdbrink 22,50;
J. Lentze 33,40; Van de Meer Mohr-
Sieverts 15,-; Mej. A.H. Overdijkink
25,-; Dhr. en mw. Pechler 25,-.
Totaal in september 1996 120,90
dorp toen het al bijna donker was.
We werden begroet met een tong-tong
signaal. Van alle kanten kwamen de men
sen hun huizen uit met klewangs, goloks,
arits en bamboe roentjings en werden wij
al snel omringd door een mensenmassa.
Men schreeuwde mata-mata Nica (Nica-
spion) en men was erg opgewonden.
Ze brachten ons naar de loerah.
Ondertussen was het geheel donker ge
worden. Er was in die desa toen nog geen
electriciteit, dus een lampoe templek en
wat obors werden aangestoken zodat de
inquisitie kon beginnen.
Als een lopend vuurtje ging het gerucht
dat een stelletje mata-mata Nica was
opgepakt en daardoor kwamen nog meer
mensen naar het huis van de loerah.
Nu moet u begrijpen dat onze familie al
tijd al, en waar dan ook, een vreemde
eend in de bijt was, dus laat staan in zo'n
desa. Mijn lichte huidkleur en verschijning
stak overal af. Ik kon beter voor een echte
Sinjo doorgaan dan menige Indische
jongen.
De ondervraging ging in het (avaans, een
taal die ik zelf niet machtig was. Thuis
spraken wij ons eigen taaltje van Tune-
sisch-Arabisch, Nederlands en Maleis,
maar het lavaans werd praktisch nooit
gebezigd.
Gelukkig kwam Karjo uit dezelfde desa en
fungeerde als tolk omdat hij ook Maleis
sprak. Hoewel zij hem herkenden, waren
ze toch erg wantrouwend wat hij met die
vreemde snoeshaan in hun desa op dit
late uur kwam doen.
Karjo probeerde hen te overtuigen dat ik
familie was van zijn baas, en een Arabier
was. Dat wilden zij eerst niet geloven,
want ik zag er niet erg Arabisch uit.
De doorsnee Arabier in Indonesië is af
komstig uit Hadhramaut in Zuid-Arabië
en ziet er meestal erg donker uit vanwege
de sterke verwantschap met India, Soedan
en Somalië. En nu zagen zij voor het eerst
van hun leven een nakomeling van de
Maghreb-landen en dat ging hun verstand
te boven. Men sprak opgewonden door
elkaar. Gelukkig was de loerah een wijs
man en kon hij de jongelui in bedwang
houden, die anders korte metten met mij
zouden maken. Ik moest maar bewijzen
dat ik een Arabier was en geen mata-mata
Nica en ook geen Sinjo belanda.
Ik trok mijn klep open om te bewijzen
dat ik besneden was en ook met gemak
de Alfateha vloeiend kon reciteren zonder
accent. Van Arabische afkomst zijnde heb
ik geen problemen met de voor anderen
moeilijke tongval. De moslims onder hen
waren blijkbaar onder de indruk, maar
sommige van de jongelui stonden er op
om mijn lijf te onderzoeken naar kente
kens van een Nica-spion. Men geloofde
dat een echte spion toch een rood-wit-
blauw teken ergens op zijn lichaam had.
Onder het schijnsel van een fakkel werd
ik grondig geïnspecteerd en moesten zij
uiteindelijk toegeven dat het loos alarm
was. De loerah verontschuldigde zich
namens de gemeenschap en eindelijk
konden wij het doel van ons bezoek uit
leggen. Mina werd opgetrommeld en
bekende dat ik een zoon was van haar
werkgeefster en dat zij ons huis had ver
laten omdat zij heimwee had naar haar
desa en dat zij de verleiding niet had
kunnen weerstaan om de mooie kain mee
te nemen. Ik kreeg dus mijn moeders kain
terug, liet was intussen vrij laat geworden
en ik dorste niet dezelfde avond nog te
rug te gaan. Stel dat ik weer ergens anders
als een spion werd opgepakt.
Om het onrecht goed te maken bood de
loerah ons aan bij hem in de voorgalerij
op de bale-bale te slapen. De volgende
ochtend zou ik worden teruggebracht
onder geleide van dorpelingen die naar
de pasar in Solo gingen om daar hun
waar te slijten. Als avondmaal kregen wij
weer djagoeng aangeboden, ik kon kiezen
tussen geroosterd of gekookt, maar daar
had ik echt geen trek meer in. Mijn kaken
waren nog moe van het kauwen in de
middag en de opwinding en de gedachte
aan de blinkende goloks, arits en kle
wangs, het geschreeuw en de fanatieke
fonkelende ogen van sommige jongelui,
hadden mij van mijn eetlust beroofd.
Van slapen kwam weinig. De muskieten,
de harde planken en de venijnige bangsat
die zich tegoed deden aan mijn lichaam,
plus het onbehaaglijke gevoel nog niet
echt veilig te zijn, voorkwamen dat, hoe
wel ik toch erg moe was. Karjo, mijn
compagnon, sliep rustig snurkend door
alles heen.
Heel vroeg in de ochtend kwamen de
mensen die naar de pasar gingen ons
ophalen. Het was een gemengde groep,
de mannen met pikolans, de vrouwen
met grote keranjangs in een slendang vol
met geoogste djagoeng, pohoong (cas
save) en ketella (patatas).
Vanwege de last was men verplicht vlug te
lopen. Er heerste een gezellige sfeer. Toen
een vrouw begon te zingen, immiteerde
het gezelschap een gamelan-orkest.
De mensen waren op elkaar ingespeeld.
Een ieder deed het geluid na van een
gamelan instrument, bijvoorbeeld de
Selendro, Pelok, Bonang, Kenong, Rebab,
Gong, en hoe zij verder ook mogen heten.
Onderweg werden wij nog een paar keer
aangehouden door ronda's, die zorgden
dat alles veilig en rustig verliep. Gelukkig
kenden zij ons gezelschap en mochten
wij ongehinderd doorlopen. Bij het och
tendkrieken kwamen we veilig in de stad
Solo aan en namen Karjo en ik afscheid
van de groep. Toen ik thuis kwam vond ik
het huis in rep en roer. Moeder had de
hele nacht niet geslapen, zij wist niet wat
mij was overkomen en had vreselijke spijt
dat ze mij de opdracht had gegeven om
naar Mina en de kain te zoeken.
Maar toen ik ongedeerd bleek was zij
toch blij en gelukkig; ook omdat zij haar
geliefde kain weer terug had.
T. Al Machy
woordenlijst
bengkel
lohor
genduk
toekang tjap
loerah
lampu templek-
obors
bale-bale
bangsat
pikolans
keranjangs
slendang
ronda's
werkplaats
middaggebed
dienstmeisje
stempelaar
desahoofd
wandlamp
flambouwen
slaapbank
wandluizen
draagstokken
manden
draagdoek
wakers
41ste jaargang nummer 4 oktober 1996
29