De pandhuisdienst in Indië
moessQn
Een pandhuis is in Europa
een heiaden woord dat
verwijst naar al dan niet
tijdelijke armoede en men
spreekt dan ook veelal deni
grerend over 'het pandjes
huis'. Het grote verschil
tussen Europa en Indië was
dat een pandhuis in Indië
een andere sociale functie
had en veel meer functio
neerde als een tijdelijke
bank.
De Indonesiër had (en heeft) over het
algemeen weinig vertrouwen in banken.
Ilij belegde zijn geldsurplus liever in
sieraden, bedrijfsgereedschap, kleding en
dergelijke, zodat hij in tijden van finan
ciële nood een beroep kon doen op het
pandhuis, de rumah gadai.
Een voorbeeld van beleengedrag bij een
rijstpellerij: voor de geleverde padi kreeg
de verbouwer een som geld, die hij deels
gebruikte om de tijdens de afgelopen
planttijd beleende panden in te lossen en
deels belegde in bijvoorbeeld sieraden, de
aankoop van een naaimachine, een rijwiel
et cetera. Wanneer tijdens de nieuwe
planttijd weer geld nodig was voor het
dagelijkse levensonderhoud, dan werd het
dichtstbijzijnde pandhuis bezocht.
In tegenstelling tot de leenbanken in
Europa waar beleend wordt uit nooddruft
werd in Indië dus meer beleend uit een
tijdelijke geldbehoefte. Bij een misoogst
konden geen sieraden gekocht worden en
werden zelfs de in de planttijd beleende
panden niet ingelost. Vóór de instelling
van de Gouvernements Pandhuisdienst op
Java en Madoera in 1903 werd het recht
tot het houden van een pandhuis verpacht.
Voor de Buitengewesten werd dit geregeld
in 1921: waar de gouvernementsexploita
tie werd ingevoerd was het aan niemand
geoorloofd goederen te belenen, onder de
waarde van honderd gulden.
Filantropische kredietinstellingen waren
van dit verbod door de GG uitzonderd.
De pandhuisdienst werd echter niet onder
het departement van Gouvernements-
bedrijven gebracht, maar bleef functione
ren onder het departement van Financiën.
De pandhuizen met een jaarinbreng tot
en met 120.000 panden werden beheerd
door een inheemse beheerder 3de klasse.
Voor deze functie was het diploma van
een 'Inlandse school 2de klasse' vereist.
Pandhuizen met een hogere jaarinbreng
werden beheerd door beheerders 1ste en
2de klasse of hoofdbeheerders naar de
afhankelijk van de jaarinbreng van de
betreffende leenbank.
De te belenen panden werden in vijf
groepen verdeeld:
A-panden: Panden met een leensom tot
25,-. Rente twee cent per gulden
Personeel van liet hoofdkantoor in Batavia, de controleursopleiding en de
hoofdbeheerders in Meester Cornelis en Batavia. De foto werd gemaakt in 1934
bij het afscheid van het diensthoofd, de heer Augustijn (voorste rij, derde van
links). Rechts van hem zijn opvolger, de heer Landouw (foto welwillend afge
staan door joop Kandou).
omvang van de jaarinbreng (diploma- leensom, per 15 dagen, te berekenen over
vereiste minimaal lager onderwijs). maximaal 135 dagen. Veiling van niet-
Het lagere personeel bestond uit (leerling) ingeloste A-panden vond plaats in de
beambten, beambten-lichter (magazijnbe- achtste maand, de maand van inbreng
waarders), schatters (taxateurs die een meegerekend. Bijvoorbeeld: in januari
interne opleiding hadden gevolgd) en verpand, in augustus geveild,
kassiers, liet aantal personeelsleden was B-panden: Panden met een leensom van
28