dezelfde naam, wordt de koers weer ver
legd, nu in noordoostelijke richting. In de
verte doemen een paar eilandjes op.
Daarachter, aan de horizon, verrijst het
bergachtige Ceram. Weggedoken in het
groene lover van kokospalmen en scha
duwgevende bomen liggen een paar
negorijen, 'in al deze negorijen langs
Hitoe's kust belijdt men de islam', vertelt
Tjoan. 'Alleen Hila en Hitoe Lama zijn
christelijke negorijen'.
Benteng Kompenie
Aangezien zich volgens Van de Wall bij de
iets verder gelegen negorij Larike restanten
van het blokhuis 'Rotterdam' moeten
bevinden, besluiten wij daar aan land te
gaan. Het dorp ligt aan een riviertje dat
bij een met grote rolstenen bezaaid
strandje in zee uitmondt. Wij zien enkele
aardige woninkjes met zinken daken.
Vlak bij de monding staat
een groter huis, van steen zo
te zien, met een rood,
zinken dak. Kleine vlerk
prauwen met een zeil zijn
hoog op de wal getrokken.
Een veerbootje van het
bekende model 'Klomp'
wiegelt kalm enkele tiental
len meters uit de bescha
duwde kuststrook.
Dit scheepje onderhoudt de
verbinding met de metro
pool Ambon.
Als wij komen aanvaren met
langzaam draaiende motor
zoekt de djoeroemoedi een
ankerplaats zo dicht moge
lijk bij een zandstrandje,
voorbij de riviermonding
waar een paar kleine lippa-
lippa's liggen, in het heldere
water zien wij de bodem:
wit zand bezaaid met
brokken koraal. Een steiger
of aanlegplaats is nergens te
bekennen, zodat de beman
ning een aantal dorpelingen,
die zijn komen aanlopen,
toeroept een bootje te
sturen. Erg vlot gaat het niet
Eerst wordt er druk gepala-
verd. Dan gaat Tjoan zich er
mee bemoeien. Op dat moment betreur ik
het niet over een bandrecorder te beschik
ken. Maar effect heeft het.
Inmiddels lijkt de halve bevolking van
Larike te zijn toegestroomd. Het moet hier
ongetwijfeld een gezond oord zijn, want
op het strandje krioelt het van de kinde
ren. Omstuwd door belangstellenden van
klein tot groot formaat gaan wij in op
tocht het dorp in. Een vriendelijk heer no
digt ons uit bij hem thuis. Hij blijkt een
toekang dagang te zijn. De gepleisterde
gevel van zijn kleine stenen woning is ver
sierd met een voorstelling in beige en rood
bruine tinten van een grazend hert in een
bos. Een welvarende dorpsnotabele dus.
Tjoan en ik gaan naar binnen, op de voet
gevolgd door minstens veertig kinderen en
ouderen. John neemt onze schoenen en
sokken mee om ze uit te spoelen en te
drogen, terwijl onze gastheer ons uitno
digt te gaan zitten, waarna hij ons een glas
gloeiendhete, mierzoete condensmelk zó
uit het blik aanbiedt. Onder zo'n tachtig
gretig toekijkende ogen nippen we af en
toe aan deze welkomstdrank en wisselen
over en weer beleefdheden uit. Weldra
komt de reden van ons bezoek ter sprake,
waarop onmiddellijk een oude oma onder
het publiek het woord neemt en begint te
kakelen over een bèntèng Portugès en dat
De muur
blokhuis
van het in zeer slechte staat verkerende
'Rotterdam' op Larike.
zij wil dat wij een foto van haar nemen.
Intussen begint de temperatuur in het
kleine vertrek angstwekkend op te lopen,
hetgeen niet alleen te wijten is aan de
aanwezigheid van de dozijnen nieuwsgie
rigen binnenshuis, maar ook aan het
gebrek aan frisse lucht, doordat buiten
tientallen even nieuwsgierige gezichten
tegen het latwerk van het enige open raam
zijn gedrukt. Tjoan schijnt er geen last van
te hebben. Hij praat met de handelaar,
rolt een shagje, neemt een slokje melk en
zegt ondertussen: 'Waarom heeft die vent
geen bier?', zijn aansteker aanknippend.
Ondanks mijn betoog dat de benteng geen
benteng Portugès is, maar een benteng
Kompenie, laat oma zich niet uit het veld
slaan en blijft volhouden dat het om een
oude Portugese vesting gaat, een en ander
gepaard met een spotziek lachje.
De toekang dagang, die alras doorheeft
dat ik belang stel in VOC-oudheden,
bevestigt dat zich hier een oude ruïne
bevindt en vertelt met enige trots dat in
de negorij een oude grafsteen wordt
bewaard. Van een zekere Toean Barbar.
De naam klinkt bekend. Ik spits mijn oren
en vraag waar die steen te bezichtigen is.
Oh, dat is een kleine moeite. Hij zal hem
wel even laten halen.
Intussen snak ik naar wat frisse lucht. Met
veel moeite heb ik het glas hete melk
geledigd en nu barst het zweet pas goed
los en raakt mijn hemd doorweekt. Wat
een bof dat ik zo summier gekleed ben,
feliciteer ik mijzelf, al is mijn aanzien als
Belanda daardoor misschien een paar gra
den gedaald. Tjoan's gezicht vertoont nau
welijks tekenen van transpiratie. Hoe hij
dat klaarspeelt, is mij een raadsel. Zou het
toch een kwestie van acclimatisatie zijn?
Een man komt binnen met een vierkante,
glad gepolijste, platte, marmeren steen. De
insciptie is nog puntgaaf. Een blij schokje
gaat door mij heen, want het eerste wat ik
lees is de naam 'Barber'.
Deze steen wordt door Van de Wall be
schreven als deel van een grafmonument
uit de tijd dat Larike nog een residentie
(sic!) was. Ik neem de steen voorzichtig
over en samen met Tjoan lezen we:
Hier rust
Robert Barber
In leven Kommies van
Hila en Larike
Geboren den 5 July 1797
te Patima in Bengalen
En overleden 21 Sept.
1836
Het klopt precies met de beschrijving van
Van de Wall. De steen is poesaka zegt men
mij en dat is ongetwijfeld de oorzaak dat
deze de oorlog heeft overleefd. Mijn vraag
of men kan zeggen waar die steen werd
aangetroffen, wordt bevestigend beant
woord. De plek van het graf is nog be
kend: op de linkeroever van de rivier, iets
voorbij de brug en niet ver van de ruïne
van de benteng. 'Dari bèntèng Portugès!'
41ste jaargang nummer 10 april 1997
27