De Giesting
Begin augustus 1941 vertrok ik van de I.E.V. Kolonisatie
Giesting om mijn geluk op Java te zoeken. Niet dat ik het
zo slecht had op de Giesting, integendeel. Na mijn
militietijd was ik beheerder geworden van drie kleine
landbouwbedrijven. De eigenaren hadden een tijdelijke job
bij de Rubberrestrictie en dat werd heel goed betaald.
Ik had prettig werk, met een grote mate
van zelfstandigheid. Maar ja, je bent jong
en je wilt wat anders. Ik zocht en vond
een goede vervanger en vertrok naar
Batavia. Het afscheid was niet gemakke
lijk. Als ik nu probeer dat beeld voor de
geest te halen: de Giesting was toen een
fleurig en nijver Indisch dorpje.
Goed onderhouden koffietuinen, stijlvolle
kolonistenhuizen en kleurige bloementui
nen. Ik hoor nog het sombere geloei van
de koeien, het drukke gekakel van de
honderden legkippen en uit de bossen in
de verte het gejank van de zwarte gibbons.
Bij dit alles hoor ik ook nog het geluid
van het optrekken van onze postbus op de
steile Macadamweg. Deze weg was en is
nu nog de hoofdverkeersweg. Aan weers
zijden van deze weg waren de percelen van
de kolonisten gesitueerd over een lengte
van ongeveer vier kilometer. Enfin, ik ver
liet dus dit aardse paradijs en kwam aan
in Batavia. Ik had enkele dagen nodig om
te wennen aan het leven in een grote stad
Een foto uit 1949 voor onze herbouwde woning,
toen ik net terugkeerde naar de Giesting.
en de warmte. Daarna was het kantoren
bezoeken en solliciteren. Ik vond spoedig
werk als beheerder van een klapperplanta
ge en veeteeltbedrijf aan de Zuidkust, de
zelfde plantage waar de bekende schrijver
Du Perron zijn jeugd had doorgebracht.
Na enkele maanden ben ik overgestapt
naar een beter betaalde betrekking op een
rubberonderneming in Midden-lava.
Hier heb ik maar kort ge
werkt, door het uitbreken van
de oorlog.
Begin december 1941 was ik
plantgaten aan het controle
ren op de herontginning, toen
de oudere afdelingsemployé
M. met zijn blauwe twoseater
kwam aanrijden. 'Hoera, de
oorlog is uitgebroken',
schreeuwde en juichte hij.
'Laat dat werk maar liggen en
stap in de wagen'.
Zo begon de Tweede Wereld
oorlog voor mij. De volgende
ochtend met de trein naar In Rudi's
Tjimahi. Tjimahi - Cheribon - bloemen
Kandanghaoer - Tjiater en
Bandoeng, plaatsen waar ik van nabij de
oorlog meemaakte. Daarna de ellendige
tijd als krijgsgevangene.
De meeste tijd in Birma en Thailand. Toen
Japan capituleerde zat ik in Thailand,
broodmager, maar ik leefde gelukkig nog.
Hierna volgde een romme
lige tijd voor de pas vrijge
komen krijgsgevangenen.
Men trachtte van alles in te
halen wat men in al die
jaren gemist had. Orde en
een zekere regelmaat was er
weer toen we onze unifor
men en wapens uitgereikt
kregen en daarbij een
militaire training ontvingen
van het KNIL en de Engelse
officieren van de Ghurka
Rifles. Na enkele maanden
werden we verscheept naar
Bali om het eiland te zuive
ren van zogenaamde extremisten en om
de rijstvoorraden veilig te stellen. Na acht
maanden werden we ingezet op Zuid-
Sumatra om de olieterreinen en de raffi
naderijen weer in bezit te kunnen nemen.
Onze verliezen waren - in vergelijking met
andere legeronderdelen - gering.
De terugkeer van rust en veiligheid verliep
vlug in de gebieden waar we werden inge-
tuin bij het bekijken van Durian-
tijdens onze vakantie in 1995.
zet. Onze tegenstanders deden hun best,
maar tegen een legereenheid die drie en
een halfjaar jungle-ellende heeft gekend
en daarbij nog wat heeft goed te maken, is
niet tegen te vechten. Het eigenaardige is
dat in de militaire bladen en in andere
geschriften zo goed als niets over ons is
geschreven. Was men beschaamd dat men
ex-krijgsgevangenen had ingezet of deden
we het te goed?
Op 23 februari 1948 werd ik met andere
jongens, die bijzonder werk deden in het
burgerleven, gedemobiliseerd. Ik viel nu
onder de burgerdienstplicht. Ik moest met
andere planters vrijgekomen cultuuronder
nemingen bemannen.
Na ruim twee jaar werken als rubberplan
ter was mijn verlangen om de Giesting en
mijn familie weer te zien zo groot dat ik
mijn ontslag aanvroeg. Uiteraard had ik al
het een en ander over mijn familie ge
hoord. liet was allemaal niet zo best.
Via Palembang reisde ik in maart 1950
naar Tandjong-Karang. In Palembang zag
ik nog KNIL en KL militairen, in Tan
djong-Karang en Telok-Betong zaten ze
niet meer. Ik vond mijn familie terug in
Tandjong-Karang. Ze waren gehuisvest in
een ruime ouderwetse woning op palen.
Het huis moesten zij delen met een
Sumatraans gezin. Vriendelijke mensen,
41ste jaargang nummer 10 april 1997 31