Het leven na Indië: Ine Stoltenborgh-Indorf
moessQn
Vivian Boon roept op om te vertellen hoe Indische Nederlanders
hier in Holland een manier van leven gecreëerd hebben. Ik ben,
evenals Vivian Boon, daar gevormd tot de mens die ik nu ben.
Het afwerken en polijsten is hier gebeurd. Toch ben ik met haar eens
dat deze belevenissen ook hun waarde hebben. Voor hen die na ons
komen en ook voor hen die naast ons leven en geen of te weinig
weet hebben van die periode. Van die aanpassing. Hier dus mijn
verhaal in de serie 'Het leven na Indië'.
Op 21 november 1947 stapte ik met mijn
vader en moeder vanaf de Oranje op
Nederlandse bodem. Ik was op twee
maanden na 19 jaar en ik was boos. Want
ik wilde niet gaan. De rode wintermantel,
in Ataka gekregen, voelde als een harnas
en belette mijn bewegingen. Op mijn
hoofd een hoed! Adoeh, vreselijk. Erger
nog waren die kousen die met een jarretel
op hun plaats gehouden moesten worden.
En ondanks deze ongemakkelijke kleding
had ik het koud. Met een autobus werden
we gebracht naar een adres bij familie in
het Statenkwartier in Den Haag. Onze
opvang was maar van tijdelijke aard, dus
zochten en vonden mijn ouders gemeubi
leerde kamers. Schuin tegenover sociëteit
De Witte in Scheveningen. De huur in de
wintermaanden was betaalbaar. Wilden
we de zomermaanden daar ook blijven,
moesten we de zomerprijs betalen die drie
maal zo hoog was. De Overbruggings-HBS
aan de Duinstraat was op loopafstand.
In Indië liep ik verder naar school.
Die overbruggings-HBS was iets waar ie
mand die er niet op geweest is, zich moei
lijk een voorstelling van kan maken.
Na een paar jaartjes aangepast in
Holland. De foto is van omstreeks
1950.
Hier kregen we de kans om wat van de
verloren oorlogsjaren in te halen. Ik ben
me er van bewust dat ik hier een onmoge
lijkheid opschrijf, maar het komt er op
neer dat je de kans krijgt een vijfjarige
school in tweeënhalf jaar af te ronden.
Daarvoor moest je wel heel hard werken.
De wetenschap dat dit een bijzondere
mogelijkheid was maakte dat iedereen dat
dan ook uit zichzelf deed. Ook de leraren
trouwens. Er werd in een ochtend- en
middaggroep les gegeven omdat er meer
leerlingen waren dan klasruimten. Maar er
heerste een bijzondere sfeer van samen er
iets van maken. Ik ging dus op mijn 19de
jaar naar de eerste klas, en hoorde bij de
jongste lichting die aan dit project deel
mocht nemen.
Mijn oudste klasgenoot was, meen ik,
25 jaar, maar hij kan ook 27 zijn geweest.
Hij had al gewerkt en had zo uit het kamp
een baan gezocht maar toen gemerkt dat
diploma's belangrijk waren; hij greep zijn
kans om die te behalen. Onze leraar
Nederlands - de meeste leerkrachten
waren Indische Nederlanders - was 24.
Hij heette tijdens de les 'meneer' en mocht
buiten 'Piet' genoemd worden. Ik behaal
de inderdaad in tweeënhalf jaar mijn
diploma, maar bij mijn verdere opleiding
bleek de basis toch onvoldoende.
Ik moest het eerste jaar doubleren, een
handicap die veel studenten na hun over-
bruggings-opleiding ondervonden.
Mijn vader werd afgekeurd voor tropen-
dienst wegens een ziekte, opgelopen
tijdens zijn krijgsgevangenschap in Japan.
Hij kreeg een wachtgeld-uitkering.
Met een studerende zoon en dito dochter
(de studiekosten moesten helemaal zelf
opgebracht worden) en met een hoge
huur op gemeubileerde kamers viel het
niet mee de eindjes aan elkaar te knopen.
Mijn moeder ging dus ook maar weer
werken, mijn vader had al een of ander
baantje op een ministerie. En ik deed dus
na school de boodschappen, kookte eten
en deed iets aan het huishouden. Bood
schappen doen was soms vervelend.
Er werd met een bonnetjessysteem gewerkt
en er stonden vaak lange rijen. En hier
bleek dan dat wij niet echt welkom waren
in deze samenleving: 'Ga jij maar achter
aan staan. Jullie eten hier toch maar ons
brood op'. Och, nu bijna een halve eeuw
later, kijk ik daar wat milder op terug.
Toen deed dat veel pijn en heeft lang pijn
gedaan. Ik geloof nu dat het voorval lieve
gebaren zodanig overschaduwd heeft, dat
ik me nu geen lief voorval meer kan herin
neren. Wel dat ik, enige jaren later, fiet
send op de La Reijweg in Den Haag, een
stomp tegen mijn schouder kreeg met de
opmerking: 'Ga toch terug naar je apen
land, vuile Soekarno die je bent!' Plaats
en opmerking staan in mijn geheugen
gegrift. Ik weet dat ik niet de enige ben
die soortgelijke dingen heeft meegemaakt.
De overbruggings-HBS in 1948, klas 4b. Ik zit naast juffrouw Hartog en ben
het enige meisje in een klas vol jongens.
36