zadeitje van ongeveer vijftig meter hoogte,
dan volgde de afdaling en doortrekking
van een kleine, schilderachtig gelegen
hoogvlakte, de Oraramba besar, evenals
de hoogvlakte tussen Ajak-Ajak en Ranoe
Kembolo geheel begroeid met pollen fijn
gras, dor en dood, bevroren. Voor ons lag
het complex Kepala Djembangan; over het
zadel tussen deze twee, door een eeuwen
oud tjemarabos, zou onze weg leiden.
In een goed half uur waren we de hoog
vlakte door en het bos in; langs ontelbare
kronkelingen over tientallen boomstam
men klauterend, merendeels gaand tussen
manshoog alang-alang en struikgewas,
ging het langzaam omhoog; er scheen
geen eind aan te komen; eindelijk werd
het bos meer open, het lage gewas hield
op en vrij plotseling waren we ineens het
bos uit en in een open vlakte. Vlak voor
ons rees het machtige, overweldigende
Smeroe-massief omhoog, geen berg lag
meer tussen ons en ons doel; duidelijk
was de boomgrens op ongeveer halve
hoogte te onderscheiden; tot aan die lijn
één uitgebreide bebossing. Daarboven één
kale, steile helling, grijs, dor, verticaal ge
groefd, alle groeven nagenoeg recht om
hoog lopend tot waar even onder het
hoogste deel van de stompe kegel een
horizontale lijn de grens aangaf van de
onregelmatige, ruwe rotswand, die de laat
ste vijftien meter klimmen tot een uiterste
krachtinspanning zou maken.
Het was warm geworden, vooral nu we,
uit het bos gekomen, op het warmste deel
van de dag in de brandende zon verder
gingen naar de eigenlijke voet van de
Smeroe. De veldflessen werden duchtig
aangesproken en een overheerlijke, ijskou
de djeroek Bali bracht ons allen in ver
rukking.
- - v
Mijn vader legt de was te drogen.
Weer was het een soort hoogvlakte, waar
langs we gedurende ongeveer drie kwartier
afdaalden; echter bood deze een heel
ander aspect van de beide vorige door
veelvuldig erin verspreid liggende groepen
van heesters en bomen, meren, deels bos
bessen, in Holland lage bodemplanten,
hier uitgegroeid vaak tot complete woud
bomen. De hele zuidelijke helling van de
Goenoeng Kepala is ermee begroeid,
terwijl aan de noordkant alleen tjemara's
staan. Interessant zal het zijn, in het
verloop der jaren na te gaan, welke van
deze twee begroeiingen de overhand zal
behouden.
Voor de tent met de koelies Pa Moes, Limoen, Saparoen, Wagimoen, Pa Piti,
Doerali, Soewendo, Giting, Sam en Gati. Op de achtergrond staan Pa Gisius
met zijn zoontje, Dr. Bense en mijn vader.
We belanden tenslotte op het laagste punt
voor de beklimming van de Smeroe, een
soort dalletje begrensd door de uitlopers
van de Goenoeng Kepala, de Smeroe-
helling en het 'topje B', een nog veel
omstreden vulcanisch vormsel. De bodem
van het dalletje wordt geheel gevormd
door een ruwe laag verbrande lava, afkom
stig van een geweldige afstorting van de
Smeroe-helling, waarvan we de loodrecht
over tientallen meters omhoog rijzende
oorspronkelijke wand op een afstand
tussen het dichte tjemarabos zien staan.
Vol goede moed, nog geheel fris, beginnen
we dan de eerste helft van de bestijging,
die ons van vijfentwintighonderd meter
tot drieduizend meter hoogte zal brengen.
Wel was het nodig met goede moed te
beginnen, want dit stuk tot aan Redjo-
Podo, zou blijken, zeker niet het minst
gevaarlijke deel van de tocht te zijn. Eerst
gaat het langzaam stijgend gedurende een
kwartier over lavabrokken door het ravijn
heen en dan komt een voortdurende steile
klim, langs een kronkelend paadje, hele
einden vlak langs het diepe ravijn; op één
plaats is het weggetje zo ondermijnd dat
het welhaast gevaarlijk is er langs te gaan;
de heer Gisius zou bij thuiskomst direct
de aspirant-resident van Loemadjang
rapporteren en aanbevelen de weg om te
leggen voor er ongelukken gebeuren.
Halverwege, tijdens een korte rust, neem
ik voor de curiositeit de frequentie der
diverse polsen op, welke voor de Vermeu-
len's en mij ongeveer honderd bleek te
zijn; Gisius kwam tot honderdveertig,
Boertje nog iets meer. Voor ons een mooi
resultaat, ook voor de kleine baas niet
verontrustend; het tempo van Gisius was
zeker te snel, viel mij van hem tegen;
vermoedelijk deed de leeftijd zich reeds
gelden.
Om half drie bereikten we de paar kleine
terrasjes, waar twee semi-permanente
hutten een rustpunt aanduiden. Redjo-
Podo was bereikt. Volgens oude overleve
ring heeft op deze plaats, die nog als
heilig wordt beschouwd, vroeger een soort
Hindoe-klooster gestaan, waarvan als
overblijfselen nog twee kleine, verminkte
hardstenen beeldjes te vinden zijn, waar
bij onmiddellijk wierook geofferd wordt
door de koelies.
Hier zou, volgens het oude verhaal, de
grens zijn gelegen van het door de mens
bereikbare, waarop ook de naam schijnt te
duiden (Redjo Podo Martia pada grens
der stervelingen).
Einde deel 1
41ste jaargang nummer 11 mei 1997
43