J.F. Heesterman
Het leven na Indië:
In de Braziliaanse deelstaat
Parana, ruim zeven maal zo
groot als Nederland, liggen drie
Hollandse kolonies: Castrolanda,
Arapoti en Carambeï.
Alhoewel ze het toen zelf nog niet wisten,
was de kiem die zou uitgroeien tot het
Braziliaanse avontuur, al aanwezig in de
jaren tussen 1929 en 1932.
Wim Bisschoff, Dim Vermeulen en ikzelf
zaten op dezelfde lagere school in Fort de
Koek. Wim en ik woonden vlak bij elkaar
en Dim was bij de familie Bisschoff in de
kost, zijn ouders woonden namelijk te ver
het binnenland in om dagelijks heen en
weer te reizen.
Een voorval dat medeverantwoordelijk is
voor het verloop van dit verhaal speelde
zich af aan boord van het passagiersschip
Indrapoera waarmee wij in 1933 terugkeer
den van verlof in Nederland.
Aan boord bevond zich onder de passa
giers een Amerikaans echtpaar op huwe
lijksreis, met wie mijn ouders bevriend
raakten. Zij nog betrekkelijk jong, hij een
oudere man, die behalve op zijn vrouw,
ook dol op whisky was, hetgeen weieens
voor problemen zorgde. Enfin, in Batavia
aangekomen, vertrokken wij naar Solo, de
nieuwe standplaats van mijn vader en de
Amerikanen begonnen aan een reis door
Nederlands-Indië.
Op een nacht werd mijn vader uit bed
gebeld door de politie. Wat was het geval?
Het Amerikaanse echtpaar had op haar
rondreis over Java in Solo haar intrek ge
nomen in een hotel. Zij waren 's avonds
laat aangekomen en voordat ze naar bed
gingen, wilde hij met een fruitmesje bij de
wastafel een appel schillen. Maar ook die
dag had hij weer de nodige whisky's op en
hij waggelde onvast op zijn benen. Een
ongeluk kon niet uitblijven en hij kwam
te vallen; het mesje dwars door zijn hart
en op slag dood. De politie kwam, maar
wilde het verhaal niet zonder meer van de
Amerikaanse vrouw aannemen. Gelukkig
wist zij zich te herinneren, dat mijn vader
in Solo woonde, kortom, mijn vader ver
scheen ten tonele en kon bevestigen dat
hij, die Amerikaan, dikwijls dronken was,
zodat zij vrijuit ging.
En zo kwam de relatie met de familie
Welbergen tot stand. Want de politieman
die de Amerikaanse vrouw ondervroeg
was hoofdcommissaris Welbergen.
Inmiddels liepen de jaren dertig op hun
eind. De wereld werd roerig om ons heen.
De crisis was nog niet over en de Japan
ners streefden naar hegemonie in Zuid-
Oost Azië. Reden temeer om ons te bezin
nen over de toekomst.
Tegen de tijd dat de heer Welbergen met
pensioen zou gaan, vatte hij het plan op,
om met zijn gezin te emigreren. Na uitge
breid onderzoek had hij zijn keus laten
vallen op Carambeï in Brazilië. In diezelf
de tijd ongeveer, had de vader van Wim,
de heer Bisschoff, ook interesse om na
zijn pensioen te gaan emigreren, maar hij
wist nog niet waarheen.
En om het 'toeval'(?) completer te maken,
las zijn vriend Vermeulen (de vader van
Dim) in De Bergcultures, een planterstijd
schrift, een serie verhalen over Carambeï.
Vermeulen en Bisschoff kenden Welbergen
niet en omdat mijn vader hen alle drie
kende, bracht hij ze bij elkaar en raakte
uiteindelijk zelf ook in de ban van Caram
beï. Om een lang verhaal kort te maken;
de familie Welbergen vertrok in 1936 naar
Carambeï en het resterende drietal besloot
om samen ook naar Carambeï te gaan.
De families Bisschoff en Vermeulen ver
trokken reeds in 1937 en mijn vader wilde
met zijn gezin enige jaren later komen.
Wel werd alvast een stuk grond voor hem
aangekocht door bemiddeling van de heer
Bisschoff.
Daar waren we dan, begin 1948, enige
jaren later dan de bedoeling was. De Twee
de Wereldoorlog en bijna 6 jaar militaire
dienst, waarvan drie en een half jaar in
Japanse krijgsgevangenschap doorgebracht,
waren daar debet aan. Als gevangene on
der meer gewerkt aan de beruchte 'doden-
spoorweg' in Siam, nu Thailand geheten,
en verdedigingswerken waaronder een
vliegveld aan moeten leggen in voormalig
Frans Indo-China, nu Vietnam. Maar ge
noeg daarover, er zijn legio boeken over
de oorlog en de kampen geschreven.
Alhoewel ik drie jaar aan de Hogere Land
bouwschool had gestudeerd - één jaar in
Groningen en twee in Buitenzorg - was ik
natuurlijk op geen stukken na 'boer', daar
was ik me heel goed van bewust.
Om enigszins vertrouwd te raken met het
boerenvak in Carambeï, mocht ik een poos
komen werken op het bedrijf van 'oom'
Lolke Dijkstra. Oom Lolke woonde geluk
kig niet zo ver van waar wij onze voorlopi
ge intrek hadden genomen, namelijk in
het huis van de familie Bisschoff, die op
hun beurt naar Sao Paulo verhuisd waren.
Behalve de wijze lessen van oom Lolke,
werd mij van alle kanten advies gegeven
over de keuze van vee, type en inrichting
van de stal, hoe te ploegen en wat te
planten.
Maar zo ver was het nog niet, eerst moest
ons huis nog gebouwd worden. Voor bouw
materialen moest je naar de stad, naar
Castro of Ponta Grossa. Als ik me dat goed
herinner, kon je tweemaal per week met
de trein naar Ponta Grossa, als je tenmin
ste dezelfde avond nog met de trein terug
wilde.
Aangezien we toen nog geen auto hadden,
was het nog niet zo eenvoudig om van
achter op 'Pilatos' weg te komen (Pilatos
is de naam van een riviertje waarnaar een
stuk van de kolonie genoemd was).
Eerst met de karos (een houten kar) naar
Heinrich Czinzick, een kennis, die vlakbij
station Bouqueirao woonde. Heinrich
Czinzick nam je dan mee naar het station.
Tegen de tijd dat de trein terug verwacht
werd, zorgde hij er voor dat hij met de
karos bij het station klaar stond.
Behalve die ene keer dan, uitgerekend
toen mijn moeder eens mee was gegaan.
De trein was laat, tot overmaat van ramp
goot het pijpestelen en wie er ook mocht
zijn, geen Heinrich! Daar liepen we dan
met ons drietjes in de stromende regen
door de modder te banjeren - asfalt was er
nog niet. En in het pikkedonker mijn
moeder maar mopperen op mijn vader,
alsof die er wat aan doen kon.
Enfin, bij Heinrich aangekomen bleek zijn
zuster jarig te zijn en na de koffie en voor
al de nodige borrels was hij ons glad
vergeten. Om de catastrofe compleet te
maken had een of ander knechtje het hek
naar het campo open laten staan en waren
de paarden aan de wandel gegaan. Terwijl
wij binnen op koffie en gebak werden
onthaald, werden de paarden opgezocht
en na zowat een uur stond de karos weer
ingespannen. Toen door de nog steeds
stromende regen de lange rit naar huis,
ongeveer twaalf kilometer. Het was ver na
middernacht toen wij door- en doornat en
verkleumd van de kou eindelijk thuis wa
ren. Tegen dat weer bleek geen regenjas of
paraplu opgewassen. Nu, na ruim veertig
jaar, hebben we het nog dikwijls over die
beruchte 'boodschappen-middag'.
Alle begin is moeilijk, zeker als er weinig
geld beschikbaar is, want wat was het ge
val? Door Nederlandse bepalingen kon
mijn vader zijn geld niet uit Nederland
42ste jaargang nummer 2 augustus 1997
17