moessQn Mijn vader was planter. Hij zat in de koffie en in de rubber. De directie zetelde in Nederland en beheerde drie ondernemingen: Toeloeng Boejoet op Zuid-Sumatra en Wonolopo en Bandoeroto op Oost-lava. Op Wonolopo was de leiding in handen van de heer Butter en op Bandoeroto was mijn vader eerst employé en later administrateur. Ik heb daar een jeugd gehad, die ik ieder kind zou wensen. vader dan niet meer echt in de zending, hij was en bleef een christen in woord en daad. Dat vader als zendeling naar Indië ging, was niet zo verwonderlijk. Zijn eigen grootvader, Carl Ottow, was als één van de eerste twee zendelingen naar Nieuw- Guinea gegaan. Mijn moeder was trou wens de dochter van een zendeling. Haar vader heeft onder meer de Pasoendankerk in Bandoeng met een school en een ziekenhuis gesticht. C;!; ;X; Cv Alle drie bestaan nog en zijn xc X\ x inmiddels behoorlijk gegroeid. In 1981 hebben we zijn toen- ;X; malige opvolger dominee Hadda XX ontmoet, die zich uit de Islam tot X-: x: het Christendom had bekeerd. velend misverstand met het bestuur van die organisatie ging dat uiteindelijk niet door en kwam vader in de zogenaamde commerciële cultures terecht, aanvankelijk als employé, zoals ik al zei, en na verloop van tijd als administrateur. Ook al werkte X X- Toen mijn vader voor zijn oplei ding in Deventer op de Koloniale Landbouw School zat, was één van zijn leraren de oud-zendeling Alkema. e Bij Alkema kwam hij in huis als kostganger. En op deze manier hebben onze ouders elkaar leren kennen. Moeder was dan een zende lingsdochter; toch stond zij haar manne tje. Zo vertelde vader ons niet zonder trots dat moeder bij een schietwedstrijd tussen planters op honderd meter afstand een tennisbal van een paaltje had geschoten. 'Ia', zei moeder later, 'dat was toeval!' Maar evengoed was het raak geweest. Zij was op meer terreinen goed. Voor de bevolking was zij de njonja dokter. Daar Vroeger werden employés opzieners ge noemd. Dat woord was voor de inheemse bevolking moeilijk uit te spreken: die maakte er 'siender' van. Het huis van een siender noemden ze sienderan. Het huis van de administrateur heette besaran, om dat de bewoner de toean besar werd ge noemd. Onze vader was zo'n toean besar, maar wel een heel bijzondere, want de mensen die onder hem werkten, noemden hem de toean besar die nooit vloekt en dat was onder planters in die tijd heel ongebruikelijk. Mijn vader was eigenlijk ook geen gewone planter. In 1918 was hij uitgezonden als zendeling-planter. Het was de bedoeling dat hij een onderneming van een zendings organisatie zou gaan leiden. Door een ver- S e f 1 J

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 16