De nacht dat de maan verdween moessQn Veel meer dan in Holland was vroeger in Indië de maan een voorwerp van onze ge negenheid. De zon werd weieens gevreesd, vervloekt zelfs, om het onbarmhartige vuur dat hij op mens en dier liet neerko men. De zon joeg ons op de vlucht naar schaduw of koelte van boom of huis. De maan had onze liefde. Wie van ons herin nert zich niet een maannacht aan het stille strand of in het open veld? En dat gevoel van rust, van welbehagen dat je onderging onder het beschermende schijnsel van onze goede maan; vriendelijk en sereen, rustgevend en koel? Als een godin waakt zij over ons mensen. Eens, in Sumatra, heb ik als klein kind tezamen met andere mensen een verbeten strijd gevoerd om de maan voor ons te behouden. Het was op het nippertje dat wij met vereende krachten de maan kon den redden van een smartelijke dood. Ik was een klein jongetje toen mijn baboe mij aan de hand nam en door de maan- verlichte avond langs een smal pad voerde. Het weggetje was door hoge alang-alang omzoomd. Aan het einde van het pad kwamen wij bij een kampong. Alle bewoners, mannen, vrouwen en kin deren, met de gladakkers en de knoop- staart katten erbij, waren nog op de been. De kampong had ik wel eens overdag ge zien, maar nu in de avond zag alles er anders uit. Het enige licht in de duisternis werd veroorzaakt door een hier en daar walmend oliepitje en het zachte bleke licht van de maan boven ons hoofd. Wat mij opviel, was dat de mensen in de kampong zo onrustig waren. Ook baboe leek zenuwachtig te zijn. Er heerste een spanning die je kon voelen, maar die je niet kon zien. Daarbij was het vreemd dat de mensen aldoor omhoog keken naar de maan die rond aan de hemel hing. Baboe zette mij ergens op de grond neer. Vlak voor me lag iets wat ik in het half donker moeilijk kon onderscheiden. Het zou een blok hout kunnen zijn. Met haar arm beduidde baboe me dat ik omhoog moest kijken, maar daar zag ik alleen de maan in alle rust aan de hemel staan. Toen ik wat langer keek, zag ik iets "INGET MATT "AD PATRES" Fa. Johs. Ouwejan Zn. vreemds gebeuren. Het was alsof een klein hapje uit de maan werd genomen. Op dat zelfde ogenblik brak er een hels kabaal los in het dorp. Vrouwen sloegen blikken te gen elkaar, hun schelle kreten mengden zich met de donkere stemmen van de mannen. De mannen deden hun uiterste best om zoveel mogelijk herrie te maken. Roffelend sloegen ze met stokken op alles wat veel lawaai kon maken. Het doffe ge luid van de bedoek verdronk er bijna in, maar de meer doordringende klank van de tong tong kwam er beter doorheen. Eén man sloeg met een staaf op een stuk ijzer en dat bracht zo'n snerpend geluid voort dat je oren er pijn van deden. Die ijzeren klank kwam boven alles uit. De kinderen dansten, ook al schreeuwend, in het rond. Door alle herrie heen schreeuwde baboe naar me: 'Boelan dimakan oelar naga!' Plotseling had ik twee stokken in mijn handen. Daarmee begon ik op het blok hout vóór mij te slaan. Omdat het hout uitgehold was, brachten de trommelstok ken een hardere klank voort dan ik had verwacht. Ondertussen hield ik angstig de maan in de gaten. Het stuk uit de maan werd steeds groter. Langzamerhand dacht ik te beseffen wat er aan de hand was. Een afschuwelijke draak vrat de maan op. Ik probeerde het ondier aan de hemel te ontdekken, maar dat lukte niet. Waarschijnlijk was de draak niet te zien tegen het donker van de hemel. Maar dat hij er was, stond onomstotelijk vast. Hoe zou je anders de verdwijning van de maan kunnen verklaren? Nu begreep ik ook waarom de mensen zo zenuwachtig waren en wat hun bezielde om met z'n allen dat vreselijke lawaai te maken. Ze wilden de draak de stuipen op het lijf jagen. Ze moesten hem zo aan het schrikken brengen dat hij zijn prooi zou loslaten. En daarbij moest ik helpen door met mijn twee stokken het holle hout af te ranselen. Gewoonlijk, als ik een beetje lawaaierig was, riep papa of mama mij streng tot de orde om rustig te zijn. 'Hou op met dat lawaai', was het dan. En nu mocht ik zo hard als ik maar kon op het hout slaan en zoveel herrie maken als ik maar wilde. Ik kon me uitleven en dat deed ik uitbundig en met veel plezier. Als je goed luisterde, hoorde je het rommelend rumoer dat uitsteeg boven de verder afge legen kampongs. De hele wereld was bezig om de draak te verschrikken en weg te ja gen. Maar de actie scheen niet te lukken. De hap uit de maan werd groter en groter en het ogenblik kwam dat de maan hele maal was opgeslokt door dat ondier aan de hemel. Een klein randje licht verraadde waar de maan eens had gestaan. De mensen uit de kampong gingen ge woon verder met kabaal maken en ik deed dapper mee. Nu de maan volledig was ver dwenen, klonk de bedoek onheilspellen der dan te voren. De tong tong liet zich dringender horen. De man met het ijzer scheurde zijn metaalklanken boven alles uit. Het geschreeuw van de vrouwen klonk nog scheller boven de ketelmuziek die zij voortbrachten uit. Nu de goede maan had opgehouden te schijnen was de aarde in een lugubere duisternis gehuld. Toen ik langere tijd onafgebroken omhoog had gekeken, zag ik zowaar een klein stuk je maan verschijnen. Als je bleef kijken zag je zienderogen het stukje groter worden. De herrie bleef echter onverminderd door gaan en ook ik bleef met mijn twee stok ken mijn blok hout afranselen. Het leek alsof de zenuwachtige spanning die over het dorp hing, veranderde in een roes van vreugde, een roes van de nabije overwinning. En daar hadden ze alle re den toe. Ze waren ontegenzeggelijk aan de winnende hand. De draak liet een steeds groter deel van de maan los. Ook ik voelde me uitgelaten, een beetje trots. Het hielp toch maar wat we met z'n allen aan het doen waren. Baboe schreeuwde tegen mij: 'Naga me- loedah boelan!' Haar stem klonk vrolijk. Inderdaad, de draak spuwde de maan weer uit. Dat was duidelijk te zien. De draak moest danig geschrokken zijn van de her rie die van de aarde daar beneden op hem afkwam. Toen de maan, helemaal bevrijd uit de muil van de draak, weer aan de he mel stond, keek ze ons dankbaar aan met haar vriendelijk zachte schijnsel, dankbaar voor wat wij voor haar gedaan hadden. Een gevoel van voldaanheid over wat ik had gepresteerd, ging door mij heen. Langzamerhand verflauwde het rumoer in de kampong. De rust keerde terug. Toen baboe mijn hand pakte en mij terugvoer de naar het grote huis, voelde ik mij hoogst tevreden. Voordat ik in bed stapte, joeg baboe de laatste muskiet weg met haar sapoe lidi. De klamboe sloot zich om mij heen. Door het gaas kon ik aan het eind van de kamer het bescheiden schijn sel van de lampoe templek zien. Daar was baboe. Ze waakte over mij. Daar ging zij liggen op haar tikar op de grond. Zo was alles goed in de wereld. Zo kon je met een gerust hart gaan slapen. Ik dacht aan de maan die wij van een smartelijke ondergang hadden gered. Daar had ik aan meegewerkt. Dat was een weldadige ge dachte. Carl Roggen 28 Begrafenis- en Crematie- Onderneming Opgericht 1924 ROUWKAMERS EN ONTVANGKAMERS AIRCONDITIONED Kantoren: Frederik Flendriklaan 7 - Den Haag Tel. 070 - 355 64 27 (drie lijnen)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 28