De laatste perkenier van Banda $jêÈ£jijSSïÊft Op een zonnige namiddag in februari het afgelopen jaar, werden we getroffen door de vredige aanblik die de lagune van Banda-Neira ons bood. Het schip Rinjani zette ons aan de kade af en zou ons een maand later, op haar retourreis, weer op pikken. De vredige indruk die Banda, diep ver scholen in de Molukken, op ons maakte, staat in schril contrast met haar geschiede nis. De geschiedenis van Banda is tegelij kertijd het verhaal over het ontstaan van Nederlands-lndië en daarin speelt de noot muskaat, de Myristica fragrans, een ge wichtige rol. Het was op deze specerij-eilanden dat Jan Pieterszoon Coen, empire builder, met ijze ren vuist de teelt van nootmuskaat en foe lie tot monopolie van de Verenigde Oost- Indische Compagnie maakte. Rond 1627 waren de eilanden gepacificeerd, een eufe misme voor de bijna totale uitroeiing van de oorspronkelijke bevolking. De VOC deelde de eilanden in 68 tuinen of perken op en stelde uit eigen gelederen perkeniers aan, die belast werden met de productie van nootmuskaat en foelie. Uitzonderingen daargelaten waren deze pioniers geen lieverdjes; meer wat we te genwoordig een ongeregeld zooitje zou den noemen. In zijn eenvoudig huis aan het strand van Lonthor hadden wij het voorrecht een nakomeling van deze nootmuskaat-baron nen te mogen ontmoeten. Deze heer Van den Broeke vertelde ons dat hij geboren en getogen is op Banda en later naar Java is gestuurd om voortgezet onderwijs te volgen. Tien jaar lang heeft hij als onder officier gediend op een kustvaarder met als taak de controle op het opium mono polie. Hij keerde terug naar Banda, eerst om als opzichter te werken in de tuinen van zijn vader, later voor de Crediet en Handels- vereeniging. Deze C.H.V. had vijftig van de oorspronkelijk tachtig hectare noot- muskaattuinen overgenomen die de fami lie Van den Broeke sinds 1628 bezat. De perken heetten Groot-Walingen, Midden- Walingen en Klein-Walingen op het eiland Lonthor, ook wel genaamd Groot-Banda. Van den Broeke herinnert zich dat de Ja vaanse koelies in de jaren twintig werden gerecruteerd met een arbeidsovereenkomst voor drie jaar. Ze verdienden zes gulden per maand; onderdak, kleding en voedsel waren gratis. Men kreeg voldoende voedsel en elk familielid kreeg drie maal per jaar kleding. Het was niet altijd kommer en kwel in tempo doeloe, glimlacht de heer Van den Broeke. Het werkvolk had toestemming vruchtbomen en groenten te verbouwen; vis was er in overvloed. Het hospitaal op Banda-Neira verstrekte goede medische zorg. Als het contract van de koelie ten einde liep, kon hij kiezen uit vrij vervoer naar Java of verlenging van zijn contract. Men verwachtte niet dat de Javanen per manent op Banda zouden blijven, toch gaven velen hier de voorkeur aan. Met nostalgische gevoelens denkt de heer Van den Broeke aan het Banda van weleer. Ook de tegenslagen van de afgelopen ja ren relativeert hij. In de tijd dat nootmus kaat nog een goede prijs maakte op de wereldmarkt, woonde hij in een statig pand aan de haven. De ironie van het lot wil dat ditzelfde huis ons nu als hotel een onderkomen biedt. De lange tropenavon den bracht hij door in stijl, grote bedragen verspelend in sociëteit de Harmonie. Toen Soekarno de C.H.V. nationaliseerde, werden zijn perken afgenomen en zijn woning op Banda-Neira geconfisceerd. Dit ondanks zijn protest dat hij geen Nederlander, maar Indonesisch staatsbur ger was. Met zijn vrouw verhuisde hij naar een klein en ongerieflijk huis. Om het hoofd boven water te houden, verkocht hij zijn schamele bezittingen. Een karig pensioen - in waarde gedaald vanwege in flatie - was hun enige bron van inkomsten. Enkele jaren geleden overleed zijn vrouw. Hij woont nog steeds in hetzelfde huisje, zorgt voor zichzelf zo goed en zo kwaad als de omstandigheden hem dit toelaten. Zijn maaltijden bestaan voornamelijk uit sago en vis. Hij besluit zijn maaltijd met het lezen van een hoofdstuk uit de Bijbel. Vooral Job heeft hierbij zijn belangstelling, zegt hij met een twinkeling in zijn ogen. Een buurjongen heeft als taak op hem te letten en komt twee keer per dag een praatje met hem maken. De heer Van den Broeke heeft twee zoons. De ene woont in Surabaya en schijnt geen vast werk te heb ben, de tweede woont in Nederland en is architect. Slechts gekleed in een gescheurd singlet en een korte broek, oogt de heer Van den Broeke jonger dan zijn 78 jaren. Eertijds een welvarende Europeaan, die Europa nog nooit heeft gezien, nu een Bandanees, armer dan de gemiddelde eilandbewoner, ontvangt hij zijn schaarse bezoekers met een aangeboren waardig heid. Hij weet veel te vertellen, spreekt gevat over verleden, heden en toekomst van Banda. In zijn jeugd was hij een lief hebber van het toneel en blonk hij uit in komische rollen. Dit talent heeft hem geholpen te overleven in woelige tijden. Heden ten dage zijn de vooruitzichten weer wat gunstiger. Hij is erin geslaagd de autoriteiten te overtuigen dat zijn bezittin gen ten onrechte zijn afgenomen en dat hij aanspraak maakt op de bescherming waar elke Indonesische staatsburger recht op heeft. De overheid heeft hem inmid dels negen hectaren land teruggegeven en hem compensatie beloofd voor de rest. Hij is redelijk sceptisch over deze beloftes en weet dat het veel geld zal kosten zijn perken weer rendabel te krijgen. Dit was zomaar een gemoedelijk gesprek met een inwoner van Banda. Hij ziet niet om in wrok, maar laat onvermoeid zijn licht schijnen over ontstaan en ondergang van Nederlands-lndië. Er valt veel te verhalen over de betoveren de eilanden van Banda: de vriendelijke bevolking, het natuurschoon, de spectacu laire koraalriffen, maar het is misschien beter hier niet over te reppen, om te voor komen dat de eilanden hetzelfde lot on dergaan als Bali of Samosir. Jan van der Kloes 42ste jaargang nummer 7 januari 1998 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 29