Miepie
Het gebaar
9
moessQn
Stel u voor: een gebied omheind door
matten van gevlochten bamboestroken.
Daarbinnen een stuk of wat grote, stenen
gebouwen en houten barakken, drie apart
staande wasplaatsen, een langgerekte, uit
gerookte keuken met grote ronde gaten in
een soort verhoging, waarop dag en nacht
de drums staan te koken, ...kortom een
afgedankte cavaleriekazerne die nu als
vrouwenkamp wordt gebruikt. Een terrein
van driehonderd bij vijfhonderd meter dat
steeds dichter bevolkt raakt. Drie stenen
gebouwen met een sirappen dak die zo
lek zijn als een mandje dienen als woning.
Een blok bevat vijf kamers aan iedere kant
en vier lange zalen in het midden met een
groot getralied raam aan de ene smalle
zijde en een zware, zwart geteerde deur
aan de andere. De scheidingsmuren reiken
niet tot aan de zoldering, zodat er tussen
de vier zalen een levendig contact heerst.
Gesprekken, geheimen, rellen en ruzies,
tweehonderd vrouwen en kinderen genie
ten er dagelijks van. Geen woord ontgaat je.
Al achttien maanden zit men hier en enig
uitzicht op bevrijding is er niet. Toch pro
beert men het vroegere levensritme en de
oude, vertrouwde gewoonten te handha
ven. Dus ook het rustuur tussen twee en
vier uur 's middags. Van slapen komt niet
veel. Men ligt languit op de brits, sommi
gen lezen, anderen rusten.
Op een dag verschijnt in de opening van
een van de zalen een kleine vrouw van
middelbare leeftijd, een Indische. Haar
huid is donkerder dan men hier gewend
is. Keurig in de kleren en met een gekapt
hoofd. Ze heeft een zware koffer in de ene
hand en een kat onder haar andere arm
geklemd, een Angorapoes die nors en on
aangedaan de zaal inblikt.
Zoals later blijkt, had ze het 'buiten' (hoe
vlug wen je aan ongewone situaties)
financieel niet langer kunnen bolwerken
en was toen maar van pure armoe naar de
kamppoort gestapt. Bij de wacht werd ze
aan het in allerijl opgetrommelde kamp-
hoofd overgeleverd, die haar nu bij het
blok komt brengen.
Vermoeid staat het zaalhoofd op om haar
te begroeten en een plaats toe te wijzen,
wat gemor bij de bewoners wekt, want
waarom moet dat op dit uur en boven
dien betekent het weer eens een inbreuk
op de ruimte. De sjofele, afgematte vrou
wen op de brits verroeren verder geen vin,
maar omdat één en ander zich natuurlijk
niet in stilte afspeelt, spitsen de buren op
de andere zalen hun oren. Ha, daar staat
iets te gebeuren. De sleur wordt verbroken.
Het mevrouwtje neemt haar plaats in op
de harde slaapplank en duwt de koffer
eronder. Ze heeft daar twee handen voor
nodig en de Angorapoes ziet haar kans
schoon te ontglippen. Toch al ontregeld
door alle ongewone gebeurtenissen op
deze dag vlucht het dier naar een voor het
vrouwtje totaal onbereikbaar hoekje.
Hoe zij ook vleit en fleemt, de poes blijft
waar ze is. Het geroep ontketent van alle
kanten een krachtig 'sstt' en 'stil, wij wil
len slapen'. Lieden die hier een begin van
een scène voorvoelen, beginnen zacht te
giechelen. Iedereen is nu klaar wakker en
wacht af. 'Miepie kom, kom bij het
vrouwtje!'
'Miepie! Miepie heet dat beest!' Opmer
kingen, geestigheden en onderdrukt ge
lach klinken op.
Ineens schiet Miepie uit haar schuilhoek
weg en doet van pure zenuwen een grote
plas ergens onder een brits, tot luidkeels
geuitte verontwaardiging van de mevrouw
die er boven woont. Miepie blijkt tot over
maat van ramp ook nog een kater te zijn,
te oordelen naar de penetrante geur die de
plas verspreidt.
Nu is mevrouw helemaal in alle staten en
belooft 'er werk van te maken'.
De vrouwen op de vier zalen genieten van
dit onverwachte verzetje. Mevrouw op de
brits verklaart de oorlog en het getergde
dametje, steeds zenuwachtiger, tracht met
lieve woordjes haar kater te vangen.
De Hollandse mevrouw tiert, de Indische
wordt wanhopig en als Miepie maar niet
wil komen, roept ze ten einde raad hui
lend uit: Tk wil naar huis!'
Dan knalt de lach schaterend los en davert
door het hele blok. 'Naar huis...! Dat wil
len wij al anderhalf jaar!'
lanet Loento
Mijn zusje en ik zaten samen in kamp
Tjideng, in Djakarta. Na verschillende ver
huizingen belandden we uiteindelijk in
een huis (met zeer veel anderen) waar we
het enorme 'geluk' hadden samen een
piepklein goedangkamertje toegewezen te
krijgen. Onze twee bedden (op een inge
nieuze wijze boven elkaar gemonteerd)
pasten er precies in en hoewel zonder ma
tras (op een tikar slaap je best lekker, het
kraakt alleen heel erg als je je omdraait)
was het toch iets geweldigs een eigen tem-
pat te hebben. We hadden zelfs een soort
klamboe die niet alleen de muskieten,
maar ook onze 'Ciske de rat' tegen hield.
Ciske kwam 's nachts op bezoek en vrat
van onze zeep. We hadden één
rechte keukenstoel en één
kruk. Als we tegenover elkaar
gingen zitten, zaten we heerlijk
in ons huis. De deur was eruit. \ii
Daar voor in de plaats hing er
een soort groen gordijn.
Op een middag toen we geen
'dienst' hadden (we zaten in (W
de sjouwploeg) waren we be
zig wat kleren te verstellen, zo
goed en zo kwaad als dat ging.
Plotseling keken we elkaar aan;
er werd ergens iets gebakken!
In olie nog wel! Hoe kon dat?
We wisten dat één van de dames in
huis een blik klapperolie naar het
kamp had meegenomen en daar heel
erg zuinig op was. Maar kennelijk
was er nu iets om te bakken. Iemand
die nog nooit echt honger heeft gehad,
kan het zich waarschijnlijk niet voorstel
len, maar mijn zus en ik in ons hokje za
ten echt te huilen van de honger. Voor
geen goud zouden we ook maar iets aan
anderen laten merken, dus we bleven
stram zitten, de heerlijke baklucht opsnui
vend. Tot plotseling de ogen van mijn zus
tweemaal zo groot werden in haar magere
koppie. Ze keek naar het groene gordijn.
Om dat gordijn kwam een hand en in die
hand een schoteltje en op dat schoteltje
een paar plakken gebakken oebie. Er werd
geen woord gesproken.
Het was niet te geloven en we mochten
niet eens 'dank je wel' zeggen...
Zo'n gebaar in een tijd en onder omstan
digheden waar ieder voor z'n eigen hachje
zorgde om in leven te blijven, zo'n gebaar
vergeet je nooit meer.
De dame met blik olie heeft het einde van
de kamptijd niet gehaald. Mijn zus en ik
zonder olie wel. Such is life.
B. van Weenen-
Hulswit
40