Samberlilèn
P.S. Vroeger heb ik in Indonesië opgezette
samberlilèns gezien, die bevestigd waren
op gouden kebaja-spelden! Laten we ho
pen dat die prachtige kevers nog niet uit
gestorven zijn. Dat zou heel jammer zijn.
De zomer begon met veel warme dagen
en wij genoten meer dan ooit van onze
vroege zomervakantie in Frankrijk.
Mieke, mijn vrouw, en ik kampeerden in
de buurt van Dijon. Toen we op een
dag de plantentuin van die stad
bezochten, straalde de zon aan een
strakblauwe hemel en het was
tropisch warm. Voor plantenliefheb
bers viel er veel te bewonderen.
Oude en zeldzame bloemen, bijzon
dere planten en de mooiste bloemen.
Rustig wandelend kwamen we bij een
perk met bloeiende rozenstruiken.
We bleven er staan en genoten van de
zoete geur en de prachtige bloemen!
Op een grote roze roos schitterden twee
goudgroene kevers in het felle zonlicht.
Die glinsterende beestjes en de bijna tro
pische omgeving deden mij denken aan
mijn jeugd. Starend naar die kevertjes
begon ik midden op de dag te dromen.
Ik waande mij weer op Oost-Java, als een
kleine sinjo van vijf of zes jaar, achter op
de fiets bij mijn vader. We waren op weg
naar zijn djeroektuin.
Die djeroektuin lag ergens aan de weg
van Malang naar Batoe. Daar had
mijn vader grond gehuurd.
Het perceel had een lang
gerekte vorm, waardoor
het voor mij altijd
eindeloos groot
leek. De oude bo
men die er eerst
gestaan hadden,
waren omgekapt
en pa had er jonge
djeroekbomen
laten planten.
Het was een nieuwe
djeroeksoort: de
vruchten hadden een
navel. Pa wilde met die
sinaasappelen wat extra geld
verdienen.
Twee keer in de maand maakte pa een
lange, zware fietstocht van Malang, waar
wij woonden, naar zijn aanplant. Een an
dere keus had hij niet. We hadden geen
auto en een demo huren was te duur.
Een dogkar huren had geen zin; die paard-
en-wagens deden er veel te lang over.
Soms mocht ik mee met pa. Ik zat dan op
een kussentje, achterop de bagagedrager
van zijn fiets. Een enkele keer voor op de
stang. Wanneer ik voorop zat, tussen pa's
armen, dan mocht ik sturen als hij het
zweet van zijn gezicht moest vegen.
We fietsten - dat droomde ik - door
van de mandoer, want daar was altijd iets
te beleven.
Het erf van de mandoer was een grote de-
satuin met vruchtbomen, bamboe en al
lerlei andere, nuttige planten. Als schaduw-
bomen stonden er grote waroebomen.
Omdat waroebladeren nectar afgeven,
komen er allerlei insekten op af. Ook gro
te kevers met dezelfde goudgroene glans
als de kleine kevers op de roos.
'Samberlilèn' noemden de kinderen van
de mandoer die grote, glanzende kevers.
Het felle zonlicht maakte de grote waroe
bladeren doorzichtig en daarom gaven de
insecten op de bladeren scherp getekende
schaduwen. Het was een miniatuur wa
jangspel! Samberlilèns waren te herkennen
aan hun langwerpige schaduwen.
De kinderen vingen met lange bamboe
stokken een paar van die mooie, groene
kevers. Eén van de jongens stopte de
beestjes voor mij in bamboekokertjes.
Ik kon ze dan gemakkelijk meenemen.
Mijn dagdroom eindigde plotseling, om
dat iemand aan mijn arm schudde! Het
was Mieke. 'Heb je gehoord wat ik zei?'
vroeg ze.
Ik was weer helemaal terug in de werke
lijkheid, in Frankrijk, ver weg van Java.
De groene rozenkevers zag ik niet meer.
Ze waren zeker weggevlogen door het
geschreeuw van een groepje Franse school
kinderen dat nu ook bij de rozen stond.
'Wat zei je dan?', vroeg ik om tijd te win
nen voor een goed antwoord. 'Ik dacht
wel dat je me niet hoorde; je keek zo wa
zig naar die rozen en even leek het of je
iets at', was het commentaar van Mieke.
Helaas, aangename dingen duren meestal
maar kort! Dat was vroeger al zo: ook de
periode van de fietstochtjes richting Batoe
duurde niet lang. Op een kwade dag,
nog voordat de djeroekboompjes
vrucht gedragen hadden, kwam
het bericht dat Monadji was
overleden. Hij had helaas
één van de weinige auto's
die anno 1936 door
Batoe reden, te laat
gezien!
Pa kon geen andere
goede mandoer ke
bon vinden en ver
kocht zijn djeroek-
aanplant.
Of vond hij het landje
misschien toch te ver
weg om er regelmatig
heen te fietsen?
Mieke en ik liepen verder en
vonden een leuk bankje in de
koele schaduw van een grote boom.
Op dat bankje verbaasde ik me er
over, dat de groene kevers bij mij zul
ke levendige herinneringen hadden opge
roepen!
H.W. Lincklaen Westenberg
Malang en buiten de stad gekomen, ging
het richting Batoe. We reden naar het huis
van Monadji. Dat was de
lavaanse opzichter die
voor de aanplant zorg
de. Hij woonde vlak bij
het landje van pa.
Zodra we zijn erf opre
den, kwamen de
mandoer en zijn hele
familie ons begroeten.
Volgens een vast ri
tueel werd de fiets
weggezet. Op een
grote bamboebank
die voor het witge
kalkte huis stond, rust
ten we wat uit.
Er waren vruchten voor
ons klaargezet, longe
klappers, salaks, lang-
seps en wat er nog meer
op hun erf te plukken was.
Na onze dorst gelest te heb
ben met het koele kokosvocht,
aten we wat van de vruchten.
Mijn vader en Monadji stonden op en gin
gen weg om de djeroekaanplant te bekij
ken. Ik bleef bij de kinderen op het erf
42ste jaargang nummer 7 januari 1998
41