Een busrit anno 1952 moessQn Tussen 1952 en mei 1955 werkte ik op de suikerfabriek Djatiwangi, gelegen tussen Bandoeng en Cheribon. Als er geen jeep beschikbaar was, dan maakte ik gebruik van de Indonesische Greyhound bus, de Andjing Gila, om naar Bandoeng te gaan. Het weekend Bandoeng was weer voorbij en mijn vriend Herman Pieters en ik reden in een betjak naar het busstation op Pasar Baroe. Met een dodelijke nonchalance nam onze betjakker met één voet op de rem, (wij gingen helling af), de laatste scherpe bocht aan het eind van de Nijlandweg. Heelhuids, hoewel met ver snelde hartslag, zette hij ons af bij de busparkeerplaats. 'Bandoeng-Cheribon!' werd er van diverse kanten gegild om passagiers aan te trek ken. We zochten een bus uit, die er nog redelijk uitzag, maar er was alleen nog plaats op de treeplank. Noodgedwongen stapten we in een bus die allang op het autokerkhof thuishoorde. Ik kon nog net op tijd een plaats bij het raam bemachti gen en was dus verzekerd van frisse lucht. Voor Pieters zag het er donkerder uit. Hij zat tussen twee Chinezen op een bank die voor twee personen bestemd was. Toen er werkelijk niemand meer in kon, kwam de bus al kreunend en piepend in beweging. He reis kon beginnen. De motorkap klep perde op en neer, terwijl het djatihouten frame gezellig mee kraakte als er een bocht genomen werd. Een oude vrouw naast mij duwde haar sirihpruim wat dieper achter haar kiezen, kauwde even heftig en spuwde het over tollige vocht met dodelijke zekerheid net naast mijn schoen. Ik keek om, om te zien hoe Herman het maakte. De situatie was voor hem pijnlijker geworden, omdat de twee Chinezen in een conversatie raakten die luid gevoerd moest worden, wilde die boven het geroezemoes uitkomen. Na een half uur waren we in de bergen aangeko men en de onoverzichtelijke haarspeld bochten werden door de sopir met een bismillah uitdrukking koelbloedig geno men. In zo'n bocht werd dan met een 'dobel klus' teruggeschakeld wat niet altijd even geruisloos ging. Iedere passagier moest wel geloven in nasib of noodlot, je weet wel, 'kalau soedah moestin ja, apa boleh boeat' en dus was er niemand, behalve ik, die bevreesd was voor onvoor ziene tegenliggers. Het werd kouder naarmate wij de top van de helling bereikten. Een Chinese koh be gon zenuwachtig op zijn bank heen en weer te schuiven. Hij kon het waarschijn lijk niet meer inhouden en brulde: 'Setop, saja maoe boeang air!' (Chauffeur, ik moet een plasje doen!). 'Mana bisah koh, bis soedah telat sepoe- loeh menit, tahan sadja' (De bus is al tien minuten te laat, hou het maar in), ant woordde de sopir. De dikke Chinees be gon aan de kolor van zijn witte slobber broek te morrelen: 'Tidak bisah lagi, soedah tahan satoe djam,' (heb al meer dan een uur ingehouden), wat een gejoel onder de passagiers veroorzaakte. 'Wah, tjilaka ini, lekas loh, djangan lama lama' (niet te lang hoor) en de chauffeur stopte de bus in de berm van de weg. De dikke koh stapte uit en met een zucht van verlichting die men in Peking kon horen, begon hij te lozen. De passagiers begon nen er plezier in te krijgen en begonnen de arme man op te juinen met diverse uitroepen van 'Pelan pelan, nanti bandjir koh, ajoh lekas soedah liwat lima menit!' (Kalm aan anders krijgen we een overstro ming, schiet op wil je!) De chauffeur gnuifde en liet plotse ling zijn motor harder lopen alsof hij weg wilde rijden, wat de koh ver schrikt achterom deed kijken om te zien of de bus er vandoor ging. Ein delijk was hij klaar en na zijn kolor vastgesjord te hebben, stapte hij on der luid gejuich de bus in onder het mopperen van: 'Olang ini koelang adja!' (Onbeschofte mensen!) Het begon te regenen. De raampjes moesten dicht en overal begon het te lekken. Ontwijken kon men deze straaltjes niet, want je kon je amper bewegen. Er werd even gestopt om een zeil over de koopwaar te plaat sen. De atmosfeer binnen was wat afgekoeld, maar er beslist niet beter op geworden, door de scherpe rook van de kretek sigaretten. De regen hield op voordat wij in Soemedang aankwamen, waar de beroemde tahoe Soemedang werd ver kocht. Ik kocht ook wat, maar zocht zorg vuldig de tahoe uit die nog warm was. Een kraampje verder liet de verkoper zo wat de helft op de grond vallen. Haastig werd alles bijeengeraapt en aan de andere kant van de bus weer te koop aangebo den, waar men het ongelukje niet had ge zien. Ach, in de tropen neemt men het niet zo nauw. Het stof van alle dag lag er meestal toch al op. Het laatste gedeelte van de reis ging over vlak terrein en dus werd de vaart er inge zet. Een concurrerende bus wilde inhalen, maar onze sopir, onder luide aanmoedi gingen van de passagiers, gaf geen krimp. Voort ging het in duizelingwekkende vaart en gelaten aanvaardde men het einde als het mis mocht gaan, of als de bus uit elkaar zou vallen. Het koelwater was op kooktemperatuur gekomen, de kippen boven op de bus ka kelden wat luider, maar de bus bleef won derlijk genoeg heel. 'Djatiwangi', brulde de korpet en wij wrongen ons met moeite de bus uit. We waren weer thuis. Moe, gekraakt, met een barstende hoofdpijn, maar voor de zoveelste maal heelhuids er vanaf gekomen. We lieten ons languit op de krosi males vallen. Kokki kwam direct met twee glaas jes ijskoude air djeroek aanlopen en ging daarna de tahoe opbakken. De warme krokante tahoe petis smaakte verrukkelijk, maar knarste soms even alsof er zand tus sen zat. Nou ja, in de tropen neemt men het niet zo nauw, want deze portie zal wel aan de andere kant van de bus gevallen zijn. Louis Pauselius 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 14