Opa Hen Mijn Opa was vier voortuintjes verderop aan het werk. Hij woonde nog niet zo lang in Soekaboemi, in de Tjikoleh Binnen. De voortuintjes waren gescheiden door lage hekjes van hout en kippengaas. Ik keek in onze tuin naar wat hij aan het doen was. Ineens richtte hij zich op en wierp een strenge blik in mijn richting. Met een snelle, vloeiende beweging begon hij aan een hordenloop over de tuinhek jes. Ik stond aan de grond genageld. Ik wist niet dat mijn opa dit kon. 'Hier!' riep hij hijgend na ons tuinhekje te hebben genomen en duwde mij de steel van zijn hark in handen. Ik draaide mij om, met de bedoeling hem te volgen en zag nu het doel van zijn spontane krachts inspanning. Meneer Pastoor die zich halverwege, ach ter mijn rug, op het grindpad naar onze voorgalerij bevond, zag mijn opa ook. Hij keerde snel op zijn schreden terug en begon aan een sprint die hij vast niet ge oefend had. Met fladderende rokken spoedde hij zich de Tjikoleh Binnen af. Mijn grootvader schreeuwde hem nog iets na en stond eindelijk midden op straat stil, nog drukke gebaren makend. Ik be greep er niets van. Opa kwam terug en stond nahijgend ach ter me. Hij greep de hark en trok hem uit mijn handen. Ik voelde hoe zijn harde vingers mijn nek opzochten. Met opge trokken schouders wachtte ik af. Opa Hen kon gemeen knijpen. Hij sloeg nooit. Als je iets verkeerd deed, stonden dagen lang zijn vingers in je nek. 'Als hij weer komt', sprak hij met horten en stoten, 'roep je opa. Begrepen?' Zijn vingers sloten zich bij het laatste woord krachtig om mijn nek. Ik knikte en sta melde: 'Goed, Opa...' Hij liet mijn nek los en wandelde rustig het grindpad af, sloeg de straat in en liep met de hark over zijn schouder naar zijn tuintje toe. Ik was blij dat hij niet doorgedrukt had en voelde voorzichtig aan mijn nek. Een week voor de bevrijding van Indië stierf Opa door uitputting en van de hon ger in Japanse gevangenschap. Mijn tante, zijn stiefdochter, woonde naast het kamp in Meester Cornelis en moest dit aanzien, zonder te kunnen helpen. Zelf was ze dagenlang ondervraagd ge weest door de Kempetai, omdat ze mijn moeder een briefkaart had gestuurd met een Maleis recept erop. De lapanse gehei- Hans Plas op het erf van het huis aan de Tjikoleh Binnen te Soekaboemi me dienst dacht dat dit een bericht in co de was. Na harde verhoren bracht de Indonesische tolk uitkomst. Het was een recept, meer niet. Het moest ter plaatse bereid worden, voordat ze haar lieten gaan. Ik sta in de Tjikoleh Dalam. Al die tuin hekjes zijn vervangen door stevige, hoge muren. Toch zie ik Opa Hen de hordes nemen en voel opnieuw zijn harde vingers om mijn nek. Een enorme donderslag haalt me uit mijn herinnering. Het gaat zo dadelijk regenen. Waarom Opa zo'n hekel had aan die pas toor zal altijd wel een raadsel blijven. Ik durfde het hem toen niet te vragen. Ik had mijn nek te lief. Noch mijn moeder noch haar zuster heb ik het ooit gevraagd. Ik was het gewoon vergeten, totdat ik vijf tig jaar later in Soekaboemi, in mijn straat en tuin stond. De eerste druppels vallen. Ik wend me af en ga stil het minibusje in. De chauffeur geeft gas. Regendruppels spatten tegen de voorruit. Opa Hen, de rokkenjager... De straat is door een waas zichtbaar. De chauffeur zet de ruitenwissers aan. 'Senang, pak?' vraagt hij. Hans Plas Opa Hen(drik) Franz rechts, met Tante Anna en neefje Michael Hamilton 42ste jaargang nummer 8 februari 1998 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 21