Gedachten lezen moessQn Gemengde gevoelens de fles had ma eraf gelaten en daarvoor in de plaats had ze een stukje klamboestof met een vetertje over de mond van de fles gebonden. Ze vertelde later aan Simon, dat Oemar had gezegd dat dat niet eens hoef de, omdat de insekten nog te klein waren. Hij had uitgelegd dat ze pas zouden uit vliegen, als ze vijf keer zo groot waren. Maar je moest wel zorgen, dat ze geen ge brek aan bladeren hadden. Iedere morgen zou Oemar een verse tak bladeren brengen. Na enige tijd moesten de diertjes wel naar een grotere woonruimte. Gelukkig had oma nog een grotere stopfles, waar ze nog lang in konden blijven. Uiteindelijk moes ten ze toch weg. Oemar bracht ze naar dezelfde boom van waaruit hij ze had meegenomen, op het erf van het huis waar zijn zus werkte. De volgende morgen kwam hij binnen met een schoongewas sen stopfles. Als tegenprestatie voor zoveel vriendelijk heid gaf Simon Nederlandse les aan Oemar, tijdens de schoenpoetsbeurten. Hij had gemerkt, dat Oemar graag de Hol landse woorden wilde weten van voorwer pen en kleuren. Het was begonnen met de kleuren zwart, bruin en wit in verband met het schoenen poetsen. Het woord 'bruin' was onoverkomelijk moeilijk uit te spreken. Simon lag dubbel van het lachen om de vreemde mondbe wegingen die de kebon maakte toen hij broe-oi-ng zei. Oemar voelde zich niet be ledigd. Hij voelde zich juist gevleid dat hij de sinjo zo'n vrolijke bui had bezorgd... en in de toekomst nog vele malen zou bezorgen. Toen Oemar voorstelde om een kleine py thon mee te nemen, vroeg Simon aan zijn moeder toestemming. Hij wist natuurlijk wel wat ze zou zeggen en dat had hij Oemar al verteld. 'Tidak boleh.' Inderdaad kwam Simon terug met een koele afwijzing van ma. Oemar was echter nog niet klaar, want van de kokki kreeg hij een hysteri sche preek, waarvan Simon alleen maar begreep, dat Oemar bewerkt zou worden met een palang pintoe en het vleesmes. De vriendschap tussen Oemar en Simon duurde tot in het eerste jaar van de lapan- se bezetting. Oemar had nog geholpen met de verhuizing, toen de Japanners hun huis vorderden. Ook had hij Simon gehol pen bij het inrichten van zijn nieuwe kamer. Toen had ma hem twee maanden loon gegeven en nog wat afdankertjes van Simon. Met tranen in de ogen nam Oemar afscheid. Hij was de laatste bediende die vertrok. De anderen had ma al eerder la ten vertrekken. )an Kleevens door Riny Boeijen Toen ik deze week druk bezig was met mijn nieuwe boek over bijgeloof, schoot me ineens het verhaal van Henk te binnen. Of beter gezegd: Henkie. Henkie moet hooguit tien zijn geweest, toen hij als rasechte Brabantse jongen voor het eerst in contact kwam met een Indisch meisje; Joyce. Het was een heer lijke zomermiddag en Henkie was meteen uit school op de fiets naar de polder ge gaan om te zwemmen. Ook een kali was het Brabantse land niet vreemd, zij het dat het een wetering werd genoemd en je er geen wassende moeders aantrof. Henkie kende een plekje waar niemand kwam. Het water was heerlijk fris en helder en je kon er de vissen zien zwemmen. Een zwembroek had hij niet. 'Niet nodig', had zijn moeder gezegd, 'daar komt toch niemand en bovendien zijn we allemaal hetzelfde.' Henkie spatterde dat het een lieve lust was en vergat de wereld om zich heen. Totdat hij plotseling voelde dat er iemand naar hem keek. Hij draaide zich om en zag tot zijn schrik een meisje op de kant zitten, een bruin meisje. Ze zat op een rare ma nier gehurkt naast zijn stapeltje kleren. Henkie's hoofd werd zo rood als een toverbal. Zijn moeder mocht dan wel heb ben gepredikt dat iedereen hetzelfde was, Henkie wist wel beter. Er zat een groot verschil tussen jongens en meisjes. En misschien had dat meisje zijn verschil al gezien. Hij hield alleen zijn hoofd nog boven water. 'Wie ben jij?' vroeg Henkie. 'Ik ben loyce' antwoordde het meisje, 'ik woon daar, in dat witte huis.' Ze draaide zich half om en wees. Henkie kon het huis niet zien zonder overeind te komen, maar wist wel welk huis ze bedoelde. Het was een groot, vervallen huis. Vroeger had er een echte barones gewoond. Nu was het huis van Gerrit, een nare oude man: Gerrit de Neus. Zo heette hij niet echt, maar iedereen in het dorp noemde hem zo, vanwege zijn grote neus. Sinds een half jaar woonden in dat huis een hele boel bruine mensen uit Indië. Op school had de meester over Indië ver teld. Het was daar oorlog geweest en Nederland had verloren. Nu was Indië niet meer van ons en waren er allemaal bruine mensen uit dat land naar hier ge komen. 'Het zijn wel lieve mensen,' had de meester gezegd, 'maar een beetje anders.' Henkie had nog veel meer verhalen over die mensen gehoord. Dat ze slangen aten en zelfs mensen. En dat ze met tijgers vochten. Met hun blote handen. Ook kon den ze met spoken praten en toveren. Henkie bibberde en wist niet of dat aan het koude water of aan zijn fantasie lag. Hij zag dat witte huis met een horde brui ne mensen voor zich en Gerrit de Neus er middenin. 'Kun jij ook met spoken praten?' vroeg hij. 'Nee, ik niet' antwoordde Joyce, 'maar mijn oma wel, die praat elke avond met opa.' 'Kunst,' schamperde Henkie, 'dat doet mijn oma ook. Wat is daar nou zo bijzonder aan?' 'Ze praat niet met opa zelf, want die is dood. Ze praat met zijn geest. Dat is ook een soort spook.' Henkie kreeg het nu echt koud, zo koud dat hij niet langer in het water wilde blij ven. Maar hoe kon hij in hemelsnaam overeind komen zonder dat... Daar lag de oplossing. Tussen het riet zag hij een rood gekleurde emmer liggen. Hij zwom met drie slagen naar de kant, pakte de emmer en ging overeind staan zonder het meisje uit het oog te verliezen. De emmer hield hij als bescherming voor zijn 'verschil'. 'Als je niet met spoken kunt praten, wat kun je dan wel?' vroeg Henkie, nieuws gierig als hij was. 'Ik kan gedachten lezen' zei Joyce, 'dat heb ik van mijn oma geleerd.' 'Gedachten lezen? Wat is dat dan?' vroeg Henkie verbaasd. 'Ik weet wat mensen denken', pochte het meisje en trok minzaam haar neus op. 'Dus je wilt mij vertellen dat jij weet wat ik denk. Nou dat wil ik wel eens zien. Wat denk ik dan?' Henkie werd duidelijk over moedig. Joyce kneep haar ogen dicht, als of ze zich concentreerde. Toen keek ze de Brabantse jongen ondeugend aan en zei: 'lij denkt dat die emmer een bodem heeft.' Henkie keek naar beneden en voelde nat tigheid. Riny Boeijen 42

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 42