Herinneringen aan de machinist Van de Wal moessOn Onze goede vriend Johan Raket vertelde mij, dat hij jaren gele den in Amsterdam zijn collega Van de Wal had ontmoet, met wie hij samen in 1922 op de suikerfabriek Ketangoengan West, als derde chemi- ker was begonnen. Van de Wal werd toen tweede machinist. Uit zijn rijke herinnering kwam het volgende relaas naar voren. Van de Wal was geboren in Soerabaja in 1901. Hij was een man van bijzon dere bekwaamheid in zijn werk, maar daarnaast had hij een speciale interesse voor de inheemse arbeidskrachten van de onderneming. Hij leerde hun taal beter spreken dan de meeste Hollan ders en maakte altijd graag een praatje met deze of gene. Hierdoor was hij ook altijd goed op de hoogte van de persoon lijke omstandigheden van de mensen. Onder hen bevond zich een oudere Javaan, Achmad genaamd, die belast was met de stoommachine. Dat was een oud apparaat uit 1900, dat diende om het fabriekscomplex van electrici- teit te voorzien. Achmad stookte de ketel op en zette de dynamo aan wan neer de druk hoog genoeg was. Daarna schakelde hij, met enige plechtigheid, de stroom in, waardoor overal de lam pen gingen branden. De man voelde zich gelukkig met dit werk en deed het met plezier. Alle inheemse arbeiders op de onderneming werkten toen twaalf uur per dag. Je had ieder jaar een cam pagne, dat was wanneer het suikerriet gemalen moest worden. In die periode werd er 24 uur per dag gewerkt, in twee ploegen. Maar het gebeurde dat sommigen, vaak in het weekend, eens een dagje vrij wilden zijn en daarom ruilden zij de wachten onderling. Dan moesten ze 24 uur aaneen dienst doen. Dat was natuurlijk erg zwaar en Van de Wal vond het eigenlijk niet goed, maar liet het meestal wel toe, hoewel hij wist dat de mannen veel moeite hadden om wakker te blijven. De Javanen maakten onderling ook wel grapjes, door bijvoorbeeld een prop met ammonia onder iemands neus te hou den, waardoor hij dan wakker schrok, wat tot vrolijkheid aanleiding gaf. In de middaguren kwam er altijd een kleine jongen in de fabriek, die in een rantang het eten voor zijn vader, de stoommachinist, kwam brengen. Terwijl de vader at, bleef hij netjes ge hurkt zitten wachten. Van de Wal mocht de jongen graag en rolde voor de grap wel eens een strootje voor hem, waar de kleine dan erg blij mee was. Hij werd door de belanda als een man beschouwd! Op een dag kreeg de vader een ongeluk. Om te controleren of de machine niet warm liep, legden de machinisten de hand op de draaiende krukas, iets wat natuurlijk wel gevaarlijk was, maar men was nu eenmaal gewend dat zo te doen en iedereen deed het. Maar de man was slaperig door de dubbele wacht en moet even niet hebben opge let. De arm kwam tussen de draaiende zuigerstang en de hand werd afgerukt, terwijl de arm praktisch werd vermor zeld. Achmad werd naar het hospitaal vervoerd en daar goed behandeld, zodat hij na een paar weken, zij het slechts met één arm, weer op de fabriek arri veerde. Ook weer met een brede glim lach. Hij zou zijn geliefde machine weer gaan bedienen, maar de boekhou der dacht daar anders over en weigerde hem terug te nemen. Hij wilde Achmad met een klein pen sioentje naar huis sturen. 'Neen, een man met één arm nemen we niet.' 'Maar toean,' zei Achmad, 'ik kan het werk heus doen, ook met één arm.' Hij ging daarop naar Van de Wal die direct begreep wat het werk voor deze 24 Tekst: D.A. Visker

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 24