Anak Mèstèr
Net als wijlen Tjalie Robinson heb ik mijn
jeugd in en om het voormalige Meester-
Cornelis doorgebracht. Manggarai, de
Maarschalklaan, de spoorbrug over de
Tjiliwoeng, de Bethelkerk, de Kerkstraat,
Rawabangke en omgeving, zijn plekken
waar ik heb rondgestruind.
Toen ik in 1951 'de wijde wereld' introk, heette het al Djati
negara. Andere landen leerde ik kennen, andere steden,
andere mensen. Maar ik ben nooit van die 'Anak Mèstèr'
afgekomen. Want soms zie ik het plots voor mij:
De Matraman, waar huizen brede erven hadden
en slanke tjapoengs zweefden boven het gras,
soms nippend aan veelkleurige dahlia's in nette perken
als overdag de lome stilte roerloos aanwezig was.
Het viaduct bij Manggarai, de trage Tjiliwoeng
waarin de glanzend, natte bamboevlotten dreven
en vederlichte watertorretjes met sierlijk bochtenwerk
hun geheimzinnig alfabet op het bruine water schreven.
En voor mijn school sado's en delemans in het gelid,
geduldig wachtend onder koele dadapbomen.
Totdat de bel uiteindelijk klonk en wij,
gelijk de bandjir, naar buiten kwamen stromen.
De drukke, overvolle wegen na de oorlog,
de roekeloze opelettes lawaaierig dominerend,
met soms een flegmatieke, gele tram, de chaos tartend
en bontgeverfde betjaks er tussendoor laverend.
Nu liggen 12.000 kilometers tussen jou en mij,
twee oceanen - dit is een kouder land -
en zelfs je naam is niet dezelfde meer
en toch is er die onlosmakelijke band.
Het Generaal Staalplein met donkere, koloniale krijgers,
stram defilerend op elk uitbundig koninginnefeest,
maar waar - op andere, doodgewone dagen -
wij enthousiaste voetballertjes zijn geweest.
Dit is geen heimwee, dat diep in mij schijnt,
noch een terugverlangen naar iets, wat ik mis.
Dit bittere en zoete, waar ik geen woord voor ken,
enkel het weten, dat het voorgoed verleden is.
Tekst: A.C. de Jong