Beschermengelen legden het voor haar neer en zeiden: 'Dit is voor u en de kinderen.' Op dit punt van het verhaal gekomen, zag ik Artie lichtelijk blozen en me aankijken met een blik, alsof hij wilde zeggen: 'En lach me nu niet uit.' 'René,' zei hij, 'de kenéron was gevuld met gekookt en gebraden voedsel en ook met versnaperingen. De twee vrouwen liepen terug naar het bana- nenbos en waren plotseling verdwenen. Volgens mij waren het Engelen.' 'Artie, ik lach je niet uit, want ik heb iets soortgelijks meegemaakt.' En toen vertelde ik mijn verhaal. Nadat ik op Zuid-Sumatra het familie perceel weer had opgebouwd, keerde ik terug naar Java, om weer als rubber- of koffieplanter te gaan werken. Aanvan kelijk werkte ik in het Pekalonganse op een rubber- en theeland. Door oorza ken buiten mijn schuld, raakte ik na ruim een half jaar werken deze baan kwijt. Vanuit Bandoeng - waar ik bij mijn zuster logeerde - solliciteerde ik 'lcanan lciri'. Via het Nederlands Commissa riaat kreeg ik een baan aangeboden op de sisalonderneming Soekamandi als rolleur/controleur. Het werk was niet zo moeilijk, maar wel ondankbaar en uiterst riskant. Deze rolleurs werden namelijk aange steld nadat twee stafemployés in de aanplant waren vermoord en nadat tij dens de uitbetalingen van het werkvolk geregeld geld en beras werden gestolen. Ik was dan ook blij toen ik na vier maanden op Soekaboemi te hebben ge werkt, een schriftelijke oproep ontving om als afdelingsemployé op een koffie- onderneming in het Zuid-Malangse te gaan werken. Ik zou echter eerst naar het hoofdkwartier in Soerabaja moeten gaan voor een gesprek met de Superin tendent. Reis- en hotelkosten zouden worden vergoed. Mijn chef was sportief en gaf me direct verlof om te gaan. De volgende ochtend met de bus naar Cheribon om daar met de Eendaagse naar Soerabaja te gaan. Ondanks het gedrang voor het loket, lukte het me toch een ticket eerste Idas Soerabaja te kopen. Aangekomen in mijn coupé zette ik mijn koffer weg en ontdekte dat ik gerold was van mijn beurs. Ik had mijn ticket, maar verder geen cent op zak. Terwijl de trein zich in beweging zette, zat ik me af te vragen hoe dat nu verder moest met de trans portkosten straks van het station naar Als in een bepaald tijdperk de mensen onderdrukt worden, onder dreiging van geweld leven of van nabij met allerlei slechtheid te maken krijgen, zullen hun karakters zich verharden. Om te kunnen overleven. Het komt dan voor dat zij onbaatzuchtige goedheid van een medemens niet kunnen herkennen. Het is al een hele tijd geleden. Hier in Nederland ontmoette ik onverwachts tijdens een zogenaamde Indische avond een oude sobat. Hij woonde vroeger bij zijn ouders op Dick Hoog land op Zuid-Sumatra. Na een hartelij ke begroeting zochten we een rustige plek op, om wat bij te praten. Nadat we het nodige hadden verteld over on ze wederzijdse families, belandde het gesprek op de oorlogsjaren. 'René, ik zal je iets vreemds vertellen uit die tijd,' zo begon Artie zijn ver haal. Zijn moeder zat met haar vier kinderen - waaronder Artie - met nog andere vrouwen en kinderen geïnter neerd in een school in Tandjong- Karang. Na ongeveer drie maanden kregen ze van de Japanse kampleiding te horen dat ze naar huis mochten gaan. In vrachtwagens werden ze ver voerd naar het Weeshuiscomplex op de Giesting. Hier kregen ze te horen dat ze de vol gende dag naar hun woning konden gaan en daar in hun eigen levensonder houd moesten voorzien. De volgende ochtend vertrok Artie met zijn jongere broer, twee zusjes en zijn moeder naar hun perceel op Dick Hoogland. Sjou wend met hun barang een afstand af leggend van ongeveer drie kilometer tot aan hun woning. Aangekomen konden ze al op enige af stand zien dat er waarschijnlijk dieven in hun woning waren geweest. De voordeur en een raam stonden half open. Terwijl drie kinderen voor het huis bij de barang bleven, gingen Artie en zijn moeder naar binnen. Het bleek dat twee fietsen en een halve goenizak beras waren gestolen, de rest van de inventaris was nog aanwezig. Via de achterdeur betraden de twee de open achtergalerij en zagen aan de rand van de tuin onder de bananenbo men twee Lampongse vrouwen staan. Ze hadden een goed gevulde rieten mand (kenéron) bij zich. Ze brachten de kenéron naar de moeder van Artie, 41 Tekst: René Kloër 43ste jaargang - nummer 3 - september I 998

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 41