Biar sad ja njo, djangan takoet (II) Tekst: Jan Kleevens Karto vertelde dat de vliegertij d alweer was aangebroken. Vonden de toean en de njonja het goed, dat hij voor de sinjo een vlieger zou maken met een lange staart? Hij vroeg van de njonja twee dubbeltjes om ma teriaal te kopen: dunne bamboestokjes, twee grote vellen vliegerpapier en vlie gertouw, een dun soort tali rameh. De vlieger zou zwaar worden, vanwege de staart en dan kon je geen gewoon dik garen gebruiken, legde Karto uit. Toen alles was ingekocht, had Karto nog twee gobangs over. Die mocht hij houden vond de njonja. Omdat hij zo aardig was voor haar zoontje. Gedurende een week keek Jantje aan dachtig toe wanneer Karto, nadat hij het erf had aangeveegd, ging werken aan de vlieger. De bamboestokken wer den zorgvuldig op maat gesneden en toen, naar gelang de toekomstige plaats in het uiteindelijke bouwsel, met schuurpapier tot de vereiste dikte ge slepen. Karto was een kundig en gedul dig instructeur. Hij genoot zichtbaar van de voortdurende aandacht die de kleine jongen aan de bouw van de vlie ger besteedde. Karto had op de vloer van de emper die naar de bijgebouwen leidde, met arang ongeveer getekend hoe de vlieger er uiteindelijk uit zou zien. De kop werd vijfhoekig. Het zag er min of meer uit als een kampong huis, vond de jongen. Met een spits dak en een vloer. Karto prees de sinjo voor de vergelijking en mompelde in zichzelf, dat die kleine belanda's toch al zeer leergierig waren. Aan de 'vloer' van het 'huis' kwamen steeds kleinere segmenten van de staart. Karto dacht aan zes segmenten met aan het laatste een echte staart, alleen maar van pa pier. Daaraan zou hij dan een klein pa pieren kwastje bevestigen. Op de vloer van de emper gaf hij ongeveer aan hoe groot de vlieger zou worden: alles bij elkaar wel een lengte van tweeënhalve meter. Jantje was zeer onder de indruk. Hij kende alleen de kleine vliegers, die je in elke waroeng kon kopen voor ander halve cent. Iedere keer als Karto een bamboetje klaar had, legde hij het op de tekening op de vloer. De stokjes voor de kop van de vlieger waren beduidend dikker dan die voor de staart, en die voor de staart werden ook steeds dunner. Anders zou het papier misschien scheuren, verklaarde Karto. Wanneer tij dens het werken aan de vlieger er een windje ging opsteken, keek de oude Javaan naar wat de bomen op die wind deden. Eens zei hij: 'Beloem koeat, beloem tetap...' Nog niet sterk en constant genoeg. De jongen begreep niet waar dat op sloeg. Dat zou hij later ondervinden en begrijpen... Het bouwen van de vliegerkop kostte bijna een uur. Karto bouwde aan het skelet en be proefde dat op evenwichtig heid. Als dat niet naar zijn zin was, werden sommige bamboe stokjes nogmaals met schuurpapier bewerkt. Uiteinde lijk was hij dan tevreden en kon hij aan de staart beginnen. Ook die taak werd zeer nauwgezet uitgevoerd. Toen het papier op het skelet moest worden aangebracht, werd dat apart ge daan voor de kop en de staart. Was het papier op de stokjes gelijmd en was de lijm op de stokjes goed opgedroogd, dan volgde het besproeien van het aan gebrachte papier met water, waarin Karto heel weinig stijfsel had gedaan. Het sproeien gebeurde met de handen. De kop werd aan een kleine spijker aan een muur gehangen, zonder dat het bouwsel daarvan letsel zou oplopen. Karto roerde dan met een hand in de kom met slap stijfselwater, sloeg zijn natte hand af en besprenkelde dan met het stijfselwater dat nog op zijn hand zat, het papier. Hij zorgde er voor, dat de kleine druppeltjes zeer gelijkmatig op het papier terecht kwamen. De klei ne jongen begreep deze handeling niet en Karto kon het hem ook niet goed uitleggen, totdat hij dezelfde handeling met het eerste segment van de staart 43ste jaargang - nummer 5 - november I 998 39

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1998 | | pagina 39