De waarzegger moessQn Tekst: Guus Orth In het oude Nederlands-lndië was de waarzegger een bekende figuur in het straatbeeld. 'Fortune-teller, fortune-teller, aambeien, aambeien!' was een roep die luid door de straten klonk naast alle aanprijzingen van andere toekang djoeal. Aambeien? Inderdaad. Naast het voorspellen van de toekomst hield de man zich bezig met het ver wijderen van eksterogen en aambeien. Mensen die zich hebben laten behan delen, waren er in het algemeen vol lof over. En, merkwaardig genoeg, was er in die tijd niemand die opkeek van deze toch wel bizarre combinatie in beroepsuitoefening. Wie waren deze fortune-tellers Zij werden aangeduid als Brits Indiërs. Dit vanwege hun herkomst: de toen malige kolonie Brits-Indië. Onderscheid tussen Indiërs en Pakistani kende men toen niet. Gulam Murtaza Deze inleiding was nodig om de vol gende gebeurtenis beter te kunnen be grijpen. Die vond plaats in mei 1948. Ik was destijds commandant bij de politie over een uitgestrekt gebied ten zuiden en oosten van Bandoeng en had Garoet als standplaats. In de tijd dat dit verhaal zich afspeelt, verbleef ik echter bij mijn gezin in Bandoeng. Ik had namelijk een week verlof in verband met de verwachte geboorte van mijn dochter. Op een namiddag zat ik in de voortuin van onze woning aan de Carpentier- straat, nabij Kosambi. De bediende had juist thee en pisang goreng gebracht en ik was enigszins verdiept in mijn middagblad, De Preangerbode Het nieuws interesseerde mij slechts ten dele en af en toe dwaalden mijn gedachten af. Ik had de laatste tijd ook zo veel ingrijpende dingen meegemaakt. Vele personen waar ik intensief mee had samengewerkt, waren er niet meer. Op straat passeerden kreteks en be- tjaks. Allerlei verkopers - ieder met zijn eigen karakteristieke uitroep - prezen hun waren aan. En daartussen opeens de aankondiging van de fortu ne-teller. Even later verscheen hij van achter de heg voor onze oprit. Toen hij aanstalten maakte om dichterbij te komen, maakte ik afwerende gebaren. Tot mijn verbazing hadden die niet het gewenste effect, maar stormde de man onder het uitroepen van 'Toean, toean!' mijn tuin pad op. Bij mij aangekomen, drukte hij me met beide handen de hand en zei: 'Terima lcasih, toean, terima kasih.' Ik was volkomen verbouwereerd door deze begroeting, want de man was mij totaal onbekend. Mijn verbazing bemer kend vroeg hij: 'Kent u mij niet meer? Ik ben Gulam Murtaza.' Mijn gezicht bleef echter een vraagte ken. Opnieuw putte hij zich uit in dankbetuigingen en begon te vertellen. Langzamerhand kwamen de herinne ringen weer boven. Sepois Het was eind 1945, begin 1946. Ik was onder kapitein Vrijburg werkzaam bij het Nederlandse verbindingskantoor op het hoofdkwartier van de Britse 37 Indian Infantry Brigade. Dit was geves tigd in het gebouw van het voormalige departement van oorlog (D.VO. aan het Insulinde Park). In een van de ruime vertrekken van het huis van de vroegere legercommandant, schuin tegenover het D.V.O., werd krijgsraad gehouden onder voorzitterschap van kolonel Wilson Haffenden. Ik was daarbij als tolk aanwezig. De verdachten waren drie sepois (Brits- Indische soldaten), die zich schuldig gemaakt hadden aan het verhandelen van vuurwapens tegen geiten of prosti- tuées. Een vergrijp dat in die dagen regelmatig voorkwam. Als medever dachten waren vier Brits-Indische stad genoten gearresteerd. Een van hen was Gulam Murtaza. Mijn taak bestond uit het vertalen van hun verklaringen uit het Indonesisch in het Engels. De sepoys werden tot gevangenisstraf veroordeeld. Wat er met de medeverdachten was gebeurd, kon ik mij echter helemaal niet meer herinneren. Er waren wel belangrijker zaken in die roerige bersiap-tijd. Nu vernam ik echter van Gulam Murtaza, dat hij en zijn vriend Tadjudin Noor na de rechtszitting waren vrijge laten. En hij maar denken, dat dit het resultaat was geweest van mijn verkla ringen. Ik had evenwel niets anders gedaan dan het letterlijk vertalen van hun beweringen. Ik liet hem maar in die waan. Uit dankbaarheid wilde hij mij de toe komst voorspellen. Ik verklaarde echter daar geen geld voor te hebben. Hij bleef echter aandringen en zei dat hij het alleen uit dankbaarheid deed. Vooruit dan maar, dacht ik. Een nieuw leven Hij pakte mijn hand en begon die aan dachtig te bestuderen. Hij voorspelde: 'U wordt nooit rijk, maar u zult ook nooit gebrek lijden. Als u vijftig geweest bent, wordt u ernstig ziek. Hampir mati.' Omdat ik toen - dertig jaar oud - vrij wel nooit ziek was, begon ik smakelijk te lachen. De waarzegger bleef echter serieus. En omdat ik het van hem toch een aardige geste vond, heb ik nog een likdoorn laten verwijderen. Dit echter wel tegen betaling uiteraard. Na mijn vijftigste begon ik inderdaad te sukkelen met mijn gezondheid. Er werd na enige jaren een chronische niervergiftiging geconstateerd. De ziekte werd op zeker moment zelfs acuut. De artsen hadden geen hoop meer. Mijn buurman, pater Rooyakkers, heeft mij toen nog bediend. Te elfder ure kwam er toch redding: ik werd geplaatst aan een kunstnier. Twee jaar later kwam er een donornier voor mij beschikbaar. Het eerste jaar verliep uitermate moeizaam. Daarna echter begon voor mij een nieuw leven. Ik kon zelfs weer sporten: tennissen en joggen. We zijn nu 24 jaar verder. De voorspelling van Murtaza heb ik zelf steeds beschouwd als toeval. Hij schoot mij trouwens pas weer te binnen, toen ik aan de beterende hand was. Ik vond het hoe dan ook toch belangrijk genoeg om u, lezer, van dit gebeurde deelgenoot te maken 40

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1999 | | pagina 40