Ontmoeting met de gogor Selma Donat (zittend), Marsotio, Lucie Donat, Mary Huber, Henkie Hondius, Dikkie Boomgaard, Lettie Bosman. TWeede rij van links naar rechts, te beginnen bij melkmeisje: Marsotio, Marsotio, Huber, Inge Möller, Annie Hondius, Hanneke Dahler, Walter Himmelhaber, Wiet Hondius, Adri Boomgaard. Jenny van Altena, Ansje Dahler, Jeantje Huber, Soeti Marsotio, Cisca van Vreeswijk, Kitty van Vreeswijk, Carla van Schendel, Netteke Boomgaard, Anneke Möller. Wie zijn de vraagtekentjes? Reacties graag aan: Janet Loento, p/a Moesson, Bergstraat 27, 3811 NE Amersfoort. In 1943, toen wij middenin die belabberde Japanse bezetting zaten en de meeste mensen echt al aan den lijve de gevolgen begonnen te ondervinden, stelde mijn schoonvader voor om maar naar het koffieland Ngantang te verhuizen. Van de op brengst van het land zouden wij gemak kelijker kunnen rondkomen dan in het dorpje Batoe en ook zouden wij ons daar stukken veiliger voelen, omdat de bevolking ons op het land nog steeds goed gezind was. Beter dan te Batoe zelf, waar je je zo zoetjes aan al om ringd voelde door verraad en een vijan dige stemming. Ik moet er even bij vertellen dat ik, zodra mijn man geïnterneerd was, meteen bij mijn schoonouders in Batoe introk met mijn oudste kindje. Daar hadden zij ook een huurhuis, omdat mijn schoonmoeder er toch de voorkeur aan gaf in een meer bewoon de wereld te leven. Zij zag echter de voordelen van de verhuizing naar het koffieland in en zo verhuisden wij per tjikar en sado. Mijn schoonvader had tevoren twee prachtige Etawa-geiten op de kop getikt voor de melk, speciaal voor mijn dochtertje. De eerste avond op het land kon ik moeilijk in slaap komen door het gemekker van de geiten. Mijn schoonvader had mij echter al gerust gesteld door te verklaren dat er vaak een roofdier om de geitenstal sloop, maar dat hij de kooi zo goed beveiligd had met dicht op elkaar liggende lamtoro-stammetjes, dat zo'n rover zijn klauwen er beslist niet doorheen zou kunnen steken. Toen ik desondanks erg onrustig werd van het klaaglijk geblaat, stond ik op en ging door de glazen ruiten van de serre naar buiten staan kijken. Het was zowat volle maan en het gazonnetje glinsterde in het maanlicht. Toen ik be ter keek, verstijfde ik zowat van schrik, want vlak voor mij, alleen gescheiden door die dunne glaswand, had een zwarte reuzenpoes zich geïnstalleerd. Hij zat op zijn achterpoten en gaapte nu en dan. Gelukkig zat hij van mij afgewend. Daarvandaan dat angstige geblaat van die geiten, dacht ik. Meteen ging er een flits door mij heen: dat verhaal dat mijn man indertijd vertelde, toen wij boven op de Watoe Koeroeng stonden, van die gogor (zwar te panter), die zich daar in die rotan nog placht op te houden, was dus toch waar! Ik geloofde toen niets van die vertelling. Misschien was het wel de reïncarnatie van die Madoerese Prins Troenodjojo! Ik bleef gebiologeerd kijken, tot het monster overeind kwam en hem smeerde. Dat was de eerste avond op het land en tevens mijn ontmoeting met mijnheer Gogor! 33 Voorste rij van links naar rechts: Derde rij van links naar rechts: Tekst: A. van der Rest 43ste jaargang - nummer 7 - januari I 999

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1999 | | pagina 33