Hard gelag,
hard gelach
De eerlijke dief
Een verzilverde aardappellepel en een blokkendoos
voor het blussen van een brand op de Willem Ruys
moessQn
In februari 1957 waren wij, mijn drie kinderen van 15, 13, en
3 jaar en ik, aan boord van de Willem Ruys op de terugreis naar
Nederland. Wij reisden derde klas.
Omdat kinderen beneden de twaalf jaar na zeven uur 's avonds
niet meer op het dek mochten komen, bleef ik met mijn jongste
zoon vanaf die tijd in mijn hut. De familie B. met drie kleine
kinderen, had een hut tegenover ons.
Het was halverwege de reis dat
ik op een avond een brand
lucht rook. Ik maakte mijn
deur open en zag dat er rook onder de
deur van de familie B. kwam.
Gelukkig was hun deur niet op slot en
kon ik hem openmaken. Ik zag één
van de kinderen in haar bedje angstig
staan kijken naar een vlammende
theedoek die ze in de kap van de lees-
larnp had gestopt.
De rook in de hut was om te snijden!
Terwijl ik naar iemand, die toevallig in
de gang liep, riep om de mensen in de
rooksalon te waarschuwen dat er in de
hut van de familie B. braird was, bluste
ik het vuur. Er was ondertussen paniek
ontstaan in de rooksalon, waar de kapi
tein ook was, vanwege de rook die via
de nauwe gangen de salon had bereikt.
De kapitein was meteen naar de brug
gegaan en de mensen mochten de salon
niet verlaten. Met een hofmeester, die
al heel gauw bij me was, probeerden
wij met de luchtverversers, de rook uit
de hut te verdrijven.
Daarna vertelde ik hem wat er was ge
beurd en ondertussen kwam het echt
paar B. met nog vele anderen bij de hut.
Het werd mij te druk, ik wou mijn hut
weer in, maar hoorde plotseling iemand
roepen: 'Waar is de brand, waar is de
brand?'
Ik keek om en zag een man in een lcilc-
vorspak met een brandblusapparaat op
zijn rug. Het was zo'n komisch gezicht
en ik ging daarom maar gauw mijn hut
in. Een poos later werd er op mijn deur
geklopt. Het was de hofmeester die
vroeg of ik bij de kapitein wilde komen.
Dat wilde ik wel, mits ik mijn jongste
zoon mee mocht nemen die door alles
wat overstuur was. De kapitein ont
ving ons vriendelijk en vertelde mij dat
ik een ramp had voorkomen.
Als dank daarvoor kreeg ik van hem
een verzilverde aardappellepel en mijn
zoon een blokkendoos.
Op een kwade dag raakte mijn
vriend zijn kaars kwijt.
Een kaars waar hij altijd heel
zuinig over had gewaakt: het
betekende eetbaar vet voor nij
pende voedselproblemen en
voorts kon deze eventueel dienst
doen als lichtbron of kookvlam.
Maar tot nu toe had hij de
vuilwitte kaars alleen maar
zorgvuldig bewaard op zijn
plank. Zodanig dat deze onzichtbaar
bleef voor iedereen. Ook had hij nie
mand gezegd dat hij zoiets kostbaars in
zijn bezit had. Zelfs voor mij - zijn
beste vriend - had hij dit verzwegen.
Hij raakte dan ook in alle staten toen
hij de verdwijning ontdekte. 'Wie heeft
goddorie mijn kaars gerampokt!
Ik kom ook niet aan jullie spullen!'
Als een wildeman keek hij om zich
heen en schudde met zijn vuisten.
Er ontstond enige commotie in de
barak en iedereen keek elkaar achter
dochtig aan. Maar, zoals verwacht, nie
mand meldde zich als de dader.
Ik gebruikte de lepel eerst vaak, maar
nadat er steeds gevraagd werd of ik het
als souvenir had meegepikt, heb ik
hem weggelegd en nooit weer gebruikt.
Een gepensioneerde marine-officier vond
het een schandaal en zei: 'Reisde je
eerste of tweede klas, dan hadden ze je
vast een bedrag met enkele nullen gege
ven, want daar zijn ze voor verzekerd.'
De Willem Ruys is onder de naam
Aquille Lauro uiteindelijk toch bran
dend gezonken, maar dat was heel wat
jaren daarna
'Vuile lafaard, moge je ziel in hel bran
den,' schold mijn kameraad.
Hij tierde en vloekte nog een half uur
lang. En niemand die hem tegensprak.
Enige dagen later wilde mijn vriend
een kledingstuk van zijn plank halen.
Hij zag iets vreemds naast zijn gerafel
de maar schone hemd liggen. 'Moet je
toch meemaken,' gromde hij in zich
zelf, 'die vent kreeg zeker wroeging!'
Hij keek met afschuw naar de soemboe,
die was overgebleven van de gestolen
kaars. De 'eerlijke' dief had de lont
- ontdaan van alle vet - weer netjes en
in een kaarsrecht liggend lijntje terug
gelegd...
Bedluizen
Een knaap lag op de derde etage van
een stapelbed. Hij vond dat hij zijn
deken - een lapje stof dat daar voor
door ging - even moest opschudden.
Voordat hem dit lukte, begonnen de
eerste en tweede laag onder hem hevig
te protesteren.
'Hou je rotte luizen op de bovenste
verdieping, wil je? We hebben er al
genoeg hier.
Iemand riep toen: 'Waarom eet je ze
niet op. Allemaal proteïne!'
Tekst: C.E. van Asdonck
Samengesteld door: Tina Daniels
18