POIRRIÉ'S PERIKELEN fM De gendroewoh Hantoes en gendroewohs zijn er om de mens de stuipen op het lijf te jagen. Dat beweerde kokki Rin en wee je gebeente als je aan haar woorden dorst te twijfelen. Kreeg je een oelekan naar je hoofd. Maar Rin wist tot onze geruststelling ook te vertellen dat de hantoes tot de meer onschuldige plaaggeesten behoor den. Die beperkten zich meestal tot het bewaken van oude huizen en kerk hoven. Ze brachten je alleen maar aan het schrikken en deden verder geen kwaad. Dat konden ze ook niet, omdat je gewoon door zo'n wazige figuur heen kon lopen zonder iets te voelen. Andersom ook. De donkere achtergalerij Met de gendroewoh was het anders gesteld. Dat mensmonster had niet alleen een afschuwelijk voorkomen, maar was ook nog eens een uitermate bloeddorstige en eeuwig hongerige vleeseter. Het is natuurlijk makkelijk om nu vanuit een leunstoel in een goed verlichte, moderne woonkamer Rin's verhalen naar het rijk der fabelen te verwijzen, maar in de entourage van een donkere achtergalerij van een oud Indisch woonhuis met een grote tuin vol geheimzinnige schaduwen, die gedomineerd wordt door een op een middeleeuwse galg lijkende waterput, terwijl het kraaiachtige gekras van nachtvogels en de roep van een tokeh de stilte doorboort, denk je daar wel anders over. Mijn neefje John en ik tenminste wel. Als Rin 's avonds op haar dingklik gezeten en bij het schaarse licht van een lampoe teplok goed op dreef was, liep het ons dun langs de benen. Wis ten we niet goed wat we moesten doen: blijven zitten of maken dat je wegkomt. Vooral John kreeg het dan goed te kwaad. Te bang om in z'n dooie eentje door de donkere tuin naar onze kamer te rennen, djonglcokte hij dicht tegen mij aan en liet af en toe een zielig binnensmonds gepiep horen. Moest ik me soms een beetje vermannen om niet met hem mee te piepen. De omvangrijke derrière Van één vertelling weet ik nog goed dat Rin zó ver ging dat we allebei volkomen van de kaart raakten. Het betrof een vliegende gen droewoh, die in diepdonkere nachten over de daken placht te scheren, om zich vervolgens via een openstaand raam onder de kolong van een bed te nestelen. Het liefst onder het bed van sinjo's, die ongeveer onze leeftijd hadden en dezelfde rotstreken uithaalden als wij Voor het malse vlees van die vervelende bangsats had die gendroewoh een grote voor liefde, zei Rin wraakzuchtig. Toen ze ons dat onder de neus had gewreven, verhief ze haar omvangrijke derrière van de dingldik en begon onder het zachtjes uitstoten van een naargeestig 'woehóewoehóe' met haar armen te wapperen. We zagen die gendroewoh gewoon door ons raam naar binnen zweven en onder de kolong duiken. We kregen het er koud van, maar we verkilden tot op het bot toen Rin met enig verlies van (bloed)rood sap van haar sirihpruim het begerige smekken van de hongerige gendroewoh nadeed. 'Sampai ngiler', voegde ze er grijnzend aan toe. De verloren goeling Toch hielden we ons dapper en bleven het gruwelverhaal tot het bittere einde aanhoren. Maar helaas bleek toen dat Rin nog meer gifpijlen op haar boog had. Ze schommelde naar haar kamer, kwam terug met een sapoe lidi en nodigde ons uit om voor het slapen gaan gezamenlijk onze slaapkamer te inspecteren. Ajo ikoet, sebeloem tidoer priksa doeloe. Gendroewoh itoe, barangkali soedah masoek kamar,' fluisterde ze samenzweerderig. Met knikkende knieën sjokten we achter haar aan, de hele lange achtergalerij over en de kamer in, tot voor het bed. We konden niet meer denken van angst, en als Rin niet voor alle zekerheid een paar keer flink met de sapoe lidi onder de kolong van ons tampatje had gemaaid, waren we er voor geen geld ingekropen. Rin kon je op een bloedstollende ma nier laten boeten voor al je pesterijen. Ik weet nog als de dag van gisteren hoe ze onder het mompelen van allerlei bezweringen onze kamer verliet, nadat ze flink aan het raam had gerammeld om te controleren of dat wel goed dicht zat. Lagen we daar achter onze goe- lings te beven. Net als onze kinderen, toen ze nog klein waren en ik ze een zelfbedacht en enigszins verneder landst gendroewoh verhaal had verteld. Daar heb ik nog steeds veel spijt van. Niet alleen omdat Nel toen een paar dagen niet met me gepraat heeft, maar meer nog omdat die arme kinderen niet eens een goeling hadden om zich achter te verschuilen 15 43ste jaargang - nummer 10 - april 1999

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1999 | | pagina 67