moessQn 1 ;%-3 "Tl t;,:n.<, A&v '<-■■ n^:5&': snoepje in de hand en bood het Kees aan, maar elke keer als Kees het wilde grijpen trok hij zijn hand terug. Dit ging door totdat Kees geïrriteerd zijn pols te pakken kreeg en zijn tanden erin zette. Verschrikt trok Wielde zijn pols terug. Een flinke jaap was het resultaat en de wond bloedde hevig. Gelukkig dat de enige dokter in de stad naast ons woonde en het bloeden kon stoppen. Kees moest voor observatie een week in het ziekenhuis blijven om te zien of hij symptomen van hondsdolheid vertoonde. Als mijn vader hem in leven wilde houden, moest hij de reiskosten en de behandeling van Wickie in het Instituut Pasteur in Bandoeng betalen, dat een paar duizend gulden kon kosten. De andere mogelijkheid was, dat Kees zijn hersens onder zocht zouden worden om zeker ervan te zijn of hij dol was of niet, maar dit zou dus zijn leven kosten. Mijn vader was de mening toegedaan, dat een aap als hij eenmaal mensenbloed had geproefd, in staat was meer mensen aan te vallen en koos dus de laatste, voor ons pijnlij ke oplossing. Elke dag gingen wij Kees opzoeken in het ziekenhuis, waar hij in een obser vatie-hok was opgesloten. Kees voelde waarschijnlijk aan dat er een eind aan zijn leven zou komen, want met ter neergeslagen ogen zat hij roerloos in het hole en reageerde niet op al onze liefkozende woorden. Wonderlijk hoe een gewone grijze aap onze diepe ge voelens beïnvloedde. Toen ik later op de suikeronderneming werkte, bood een buurman mij een kleine, grijze, tamme aap aan. Ik had al twee honden en vond het ook nodig een aap te hebben en noemde hem... Kees. Ik leerde Kees hoe hij de hond moest vlooien die flink onder de tjaplaks zat. Kees kreeg ik zover, dat hij rustig op de rug van de hond Toonja klom, wat de hond zonder protesteren toeliet. Onze oude, trouwe, Soendanese huis meid Njoenjoe liep elke dag na het eten met het dienblad met vuile borden beladen naar achter om af te wassen. Kees besprong haar dan en probeerde zich aan haar sarong vast te houden. Njoenjoe gaf dan een welgemikte trap om hem af te schrikken. Maar op een dag liep het spaak, want ik hoorde Njoenjoe gillen: 'Djoeragan, si monjet djadah.' Wat in het Soendanees beteken de: die rot aap. Toen ik naar buiten keek, zag ik Njoenjoe met het volgeladen dienblad op haar hurken in de gang. De sarong die zij gewoon om haar middel met een knoop had vast gebonden was door Kees naar beneden gerukt en dus kon je haar blote billen zien. Ik lachte me rot: 'Njoe, ondanks dat je al oud bent zie je er nog aantrekkelijk uit. Dat komt ervan als je mijn aap altijd een schop geeft.' Kees was een echte jager. Als hij een sprinkhaan wilde van gen, maakte hij eerst met zijn bovenli chaam een paar zijdelingse schijnbewe gingen totdat de sprinkhaan eraan wende en dan schoot zijn hand plotse ling snel uit en greep hij de sprinkhaan vast om deze daarna op te eten. Toen ik naar een andere suikerfabriek werd overgeplaatst, moest ik Kees wel weer terug geven aan mijn buurman. Die had intussen een keeshond, die direct Kees probeerde aan te vallen. Ik had geen hoop voor Kees. Maar de volgende dag riep mijn buurman mij en toen ilc daar kwam, zat Kees op de rug van de hond en was hij dat beest aan het vlooien. Wat een opluchting. Daarna heb ik nooit meer een aap gehad als huisdier, maar met veel plezier denk ik aan die tijd dat een Kees mijn huisvriend was 38 !Y L' -1 •-.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1999 | | pagina 38