Het volgfende fragment van Maria Dermoüt
inspireerde Eka tot liet maken van liet lieeld
'De lackende olifanten'.
wrong; een trok er een haarspeld uit
zodat haar mooie lange zwarte haar los-
viel. Dat bevoelden zij toen ook,
snoven; zij had juist haar haar met
citroen gewassen en vers geolied, lekker
rook dat. De kenangabloem van achter
haar palmblad op hun slurven, en zei
zij: "Dat's te erg," in het Maleis natuur
lijk. Toen stonden de vier olifanten
ineens stokstijf om haar heen, zij lieten
haar los, staken hun slurven recht
omhoog en trompetterden heel hard
zoals olifanten dat wel
doen. De vrouw kroop
ineen van schrik, zij dacht
dat zij boos op haar waren
en dat dit het einde was,
dat zij haar nu vermorzelen
zouden. Zij wist wel hoe zij
dat deden, eerst iemand
met hun slurf oppakken en
op de grond gooien, en dan
onder die dikke zware
poten, er bleef niets over
dan wat moes.
Maar nee, er gebeurde
niets, en na een tijdje
begreep zij dat dat getrom
petter hun manier van
lachen was. Zij keken ook
zo olijk met die kleine oog
jes van hen en zij lachten
maar aldoor omdat zij dat
zo gezegd had van "te erg",
en hun een tik gegeven had.
Toen draaiden alle vier oli
fanten zich om en galop
peerden weg, zoals
olifanten dat doen, met zo'n schuddend
dik achterwerk en een vrolijk zwiepend
klein staartje: de bomen die in hun weg
stonden vielen krakend om. Toen zij al
ver weg waren, hoorde de vrouw ze nog
eens trompetteren, ver weg, uit alle vier
windstreken, zij lachten nog altijd om
haar "te erg". En toen kon zij zich weer
aankleden, haar haar opsteken en haar
bezoek gaan afleggen minus de vier
koekjes dan en de kenangabloem van
achter haar haarwrong.'
'Zij was een kokette vrouw, netjes aan
gedaan voor de gelegenheid in haar
mooiste sarong en baadje, haar haar
gewassen, bloemen achter haar haar
wrong, gepoederd, geparfumeerd.
Toen, zij wist niet hoe, hoorde zij
gekraak om zich heen,
van een kant, van ver
schillende kanten, zij
schrok ervan en wist niet
goed wat zij doen moest.
Zij kon ook niets doen,
want ineens zag zij dat zij
omringd was door zeker
wel een stuk of vier oli
fanten, die het pad voor
en achter haar versper
den, en die langzaam
dichterbij kwamen totdat
zij vlak om haar heen
stonden, om zo te zeggen
tegen haar aan.
Vier olifanten!
Zulke grote had zij nooit
eerder gezien; het zouden
alle vier wel mannetjesoli
fanten zijn, dacht zij. Zij
had wel eens gehoord dat
het enige was in zo'n
geval doodstil te blijven
staan, dan denken zij
misschien dat het een
boompje of een stuk hout is: maar dat
dachten zij in het geheel niet.
Eerst keken zij alleen maar naar haar
met die kleine slimme oogjes, toen hie
ven zij hun slurven langs haar heen
omhoog en snoven de lucht op, zij von
den zeker dat zij lekker rook, en daarna
begonnen zij, maar voorzichtig, haar
met hun slurven af te tasten, te
besnuffelen. Zij namen haar het mandje
uit de hand en haalden er alle vier een
koekje uit, dat zij met hun slurf naar
hun bek brachten en opaten, lekker
vonden zij dat.
Zij trokken haar het doekje van het
hoofd, bevoelden haar haar, de haar
de haarwrong stopten zij in hun bek om
te proeven, maar die was bitter en die
spuugden zij weer uit. Zij gingen ver
der, trokken haar losse kabaai uit en
maakten de slendangdoek om haar bor
sten los, de band van haar sarong, haar
sarong. Daar stond de vrouw poedel
naakt tussen hen in, met alleen het
palmblad in haar ene hand.
De olifanten, alle vier, gingen rustig
verder haar met hun slurven te betas
ten, te bevoelen, overal waar zij maar
bij konden, zo voorzichtig, bang was de
vrouw eigenlijk niet meer, totdat zij
toch te vrijpostig werden! En toen gaf
zij ze om beurten een klein tikje met
Fragment uit Maria Dermoüts verhaal
'Toetie', uit de bundel Donker van
Uiterlijk.
44 ste jaargang - nummer 2 - augustus 1999
27