Moeders brief uit Bab
Lieve Allemaal,
Tekst: W.M. Ottow
Deze lange brief van mijn moeder, ontvingen wij toen mijn ouders een vakantiereisje
naar Bali maakten, nu precies 50 jaar geleden.
Denpasar/Kintamani, 26-11-'49
We zijn nu al een week op Bali en wordt het tijd dat ik mijn indrukken neerschrijf, vóór ze vervagen.
De heenreis
Voor een ordelijk verslag, begin ik maar bij ons vertrek van Wadoeng West, op 19 november. Omdat de boot die ons
naar Bali zou overzetten, om half acht 's ochtends zou vertrekken, had men ons verzocht, vroeg beneden te zijn.
We waren dus om zeven uur al in Banjoewangi, om eerst nog te kunnen tanken. t Bleek ons echter, dat de
douanebeambte, die de papieren voor de Jeep moest tekenen, pas om half acht binnen kwam. En de chef van de
overvaartdienst, de heer Van Renen tevens agent van de bank die onze delegaties verzorgt) kwam pas om kwart
voor acht. Enfin, de Jeep konden we alvast de tongkang inrijden. Deze tongkang is 't beste te vergelijken met een
grote, diepe praam, waarvan de brede neus neergeklapt kan worden, om als oprit te dienen. Na even in de auto
van Van Renen om de haven te hebben gereden, konden we in de kleine sleepboot stappen en plaats nemen in het
stuurhokje, waar we samen op het enigste bankje plaats namen. De tongkang werd met een grote kabel aan het sle-
pertje vast gemaakt en daar gingen toe.
Ofschoon 't windstil was en de zee spiegelglad, hobbelde ons bootje toch op en neer door de stroming, toen we mid
den in Straat Bali waren. Maar 't was niet hinderlijk, gelukkig. De tongkang, die minstens twintig meter achter
ons aan kwam, ging zigzag door het water. Toen we vrijwel de kust van Bali hadden bereikt, nam het sleepbootje
de tongkang opzij. En zo voeren we naar het strand.
Koelies en karbouwen
Op Bali stonden een paar karbouwen ons op te wachten, die in een KPM-stomer geladen moesten worden.
Verder een paar koeliesmaar anders niets. Totaal geen huizen. De Jeep reed de tongkang uit, over een paar
stukken gedek die ze op het rulle zand hadden neergelegd, zo op de weg, en toen stapten we in, om tijdig voor de
lunch in Denpasar te kunnen zijn. De weg was slecht, maar het landschap mooi. Het krioelde van de apen, zolang
wij door de bossen reden. Later werd het landschap vlakker en reden we langs uitgestrekte sazuahs, die tot aan de
kust reikten. Telkens weer zagen we een glimp van de zee. Maar toen we donkere wolken ontdekten, kreeg ik meer
verlangen om maar gauw in Denpasar te komen. Want ondanks dat de kap van de Jeep waterdicht was gemaakt,
lekte die nog als een mandje. Gelukkig kwamen we droog in het hotel, dat een keurige indruk op ons maakte.
De apendans
's Avonds gingen bijna alle gasten naar een plaatsje Bona, 25 kilometer ten zuiden van Denpasar. Hier ivorden
regelmatig voorstellingen gegeven van de zogenaamde apendans. Vroeger werd deze alleen gehouden om epidemieën
te bezweren, maar om het uitsterven van deze volksdansen tegen te gaan, worden deze dansen nu regelmatig
gegeven en mee door het hotel gearrangeerd. We reden als nummer drie in een hele rij auto's en dat was voor vader
een beproeving. Af en toe tvas het wegdek over grote einden heel slecht en het stoof daar geweldig. We konden echter
niet achterblijven, want we wisten de weg niet en moesten dus terdege het rode achterlicht van de auto voor ons in
de gaten houden, en die lui reden zo hard!
Maar deze tocht werd rijk beloond door zoat we zagen. De dorpsbeivoners van
Bona zijn de opvoerders van deze dans. Ze waren slechts gekleed met een kort
broekje of lendendoekje. Alles was heel primitief. De bezoekers kwamen links en
rechts van eett groot overdekt stuk aarden vloer te zitten, op stoelen die op een
hoge, gemetselde omranding stonden. Zo konden we in de arena voor ons kij
ken. In het midden kivam een standaard met drie brandende toortsen te staan.
Daar om heen bleef een kring open van ongeveer drie meter middellijn.
Dan volgden steeds wijdere kringen van zittende dansers: al met al een paar
honderd naakte, bruine ruggen. De dansers zaten eerst met gebogen hoofd, tot
dat van ergens een hoge verhalende stem klonk. Hierop antwoordde eett uitdagende stem spottend en honend. Toen
viel het koor in, droog en hard, en scherp geritmeerd: keijak - ketjak - ketjdk - ketjak, als het kwaadaardig keelge
luid van een getergde troep apen.
En de mannen doken voorover, doch staken de handen omhoog met bewegende vingers.
Hanoman
Beschenen door het grillige licht der toortsen, gaf dat een ongelofelijke aanblik. Niets dan gebogen donkere ruggen en
daar bovenuit die levende, bewegende handen, die aan niemand schenen toe te behoren. Deze ketjak-dans geeft de
moessOn