de van ongeveer een meter, een zak rijst en wat blikken om water te sjouwen. We moesten zelf maar zien wat we er mee deden. Hout was er ook niet meer. De taken waren gauw verdeeld. Mijn maat ging met wat zieken water uit de rivier halen en met wat houtresten van de ver brandingsplaats, waar de in dat kamp overleden cholera patiënten werden gecremeerd, water aan de kook brengen. Ik ging met een paar 'lichte zieken' op zoek naar hout of bamboe. Aangezien alle verbranding met hout plaats vond, was er binnen een straal van ruim een uur lopen van het kamp geen stookma- teriaal meer te vinden. Een enorme klus dus voor de zwakke zieken. Het lukte toch nog wat eten en drinken te maken. Hoe we de nacht zijn doorgekomen weet ik niet meer, er ging gelukkig niemand dood. Bij Wam Po. Nieuwe g'roep De volgende morgen of middag kwam er een nieuwe groep zieken bij uit een hoger gelegen kamp, een man of veertig met een verpleger. De groep werd bij de onze gevoegd. Mijn collega en de andere ziekenverzorger gingen met de bewaking weer terug naar hun kamp en ik bleef alleen achter bij de nu ongeveer honderd twintig zieken. Van de periode dat ik alleen was tot het vertrek naar het basiskamp weet ik me niets meer te herinneren, ook niet hoe lang die periode was, mogelijk een of twee dagen. We kregen opdracht op te breken en ons te verplaatsen naar het punt vanwaar we, met de tot daar rijdende trein, verder konden naar het basiskamp. Het probleem was hoe dat te doen. Van de patiënten waren er ongeveer twintig die te ziek waren om de reis te onderne men. Hulp was er niet. Een patiënt, bri gadier Kroon, vroeg ook achter te mogen blijven, zo ziek voelde hij zich. Deze man was tijdens de mobilisatie in Bandoeng een tijd mijn commandant geweest. Voor de achterblijvers waren de overlevingskansen erg klein. (Een week later, toen ik op de terugreis weer langs het kamp kwam, waren alle achterblij vers overleden.) Na enige overreding besloot hij toch om te proberen het basiskamp te bereiken. Ik heb later nooit meer iets van hem ver nomen. Hopelijk heeft hij het gered. De weg naar het opstappunt was pure ellende, waar elke patiënt zo zijn eigen rotervaring had. Ellende De weg bestond uit stukgeslagen steen onder een laag heel fijne modder. De meeste zieken hadden geen schoeisel. Iedereen droeg zijn hele hebben en hou wen op zijn nek (alles wat je niet mee nam was je kwijt en aanvulling was er niet bij). Veel kapot gelopen voeten. Genees- en verbandmiddelen hadden we niet. Na deze ellende werden we in de trein geladen en na een rit over het reeds aan gelegde traject kwamen we in de avond ergens op een vlak gedeelte van het land tot stilstand. De troep werd de trein uit gejaagd en het gebruikelijke wachten op wat er nu weer ging gebeuren, begon. Na enige tijd kwamen uit de verte lich ten van een colonne voertuigen. Enige vrachtwagens uit een naburig kamp. De ergste zieken werden opgeladen en de rest ging te voet naar het kamp. Ook was er hulp van verplegers. Deze ontvangst was er een die je bijblijft. De zorgen waren voorbij. Anderen namen mijn taak over. Je kon terugzien op een, noem het maar 'geslaagd' kar wei. De volgende morgen werd ik wak ker en tot mijn grote verbazing stond naast mijn hoofd op de grond een bord witte rijst met groenten als ontbijt. Een attentie van de Japanse kampcomman dant, werd mij toen verteld. Het basiskamp was van groep 6, als ik het wel heb was het Tamarkan. Mijn taak zat erop en ik ging met een Koreaanse bewaker 191 kilometer terug naar Kui Ye. Va rkensjacht Het reizen met het reisbureau Nippon kon op vele manieren. Zo waren er de vele verplaatsingen, meestal te voet, met grote groepen onder begeleiding van een groep, vaak zeer ongeduldige en hard handige bewakers, of zoals ik in dit geval: één krijgsgevangene, die met maar één bewaker terug moest naar een kamp hogerop langs de rivier. Als vanzelfsprekend moest ik ook zijn bagage dragen, maar voor het overige behandelde hij me, naar de heersende maatstaven, redelijk. Eerst gingen we een eind met de trein. Bij een hoger gelegen kamp, welk weet ik niet, moes ten we de trein uit. Via een tolk werd mij verteld dat ik in dat kamp moest wach ten totdat mijn bewaker mij weer kwam ophalen. Hij moest eerst orders halen en dat kon wel een paar dagen duren. Omdat ik onderdak en eten moest heb ben vond hij het goed dat ik me bij de kampkeuken meldde, waar hij me terug kon vinden en dan kon ik meteen wer ken voor de kost. In de omgeving van het kamp, dat aan de rivier lag, liepen wat verwilderde var kens rond. Om de vleesvoorraad aan te vullen hadden de Japanners toestem ming gegeven om erop te jagen. Van de buit ging het hart en wat biefstukjes naar de Jap-keuken, de helft naar de hospi taalkeuken en de rest naar de kampkeu ken, waar ik was. Degene die het varken de eerste klap gaf waardoor het beest niet verder kon vluchten, kreeg de tong. Gejaagd werd er met bamboestokken van ruim een meter. De jagers, een man of tien en een hoogzwangere hond van een onbekend ras die blaffend de plaats van het jachtobject aangaf, sloten het 44 ste jaargang - nummer 6 - december 1999

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1999 | | pagina 31