Tante Dora
Jack Poirrié
is mijn Indische
Tijl Uilenspiegel
vergissing want de rivier was nog niet
diep genoeg dus moesten we veel lopen
en de kano slepen. Na zeven uur gewor
stel door de rivier bereikten wij eindelijk
Rogdog.
Een deel van onze medicijnen deelden we
uit en we gingen diezelfde dag nog door
naar Madobag, twee tot drie uur verder
lopen. Vijf jaar geleden stonden hier nog
veel uma's. Alle uma's zijn de afgelopen
tijd door de regering vernietigd en in
plaats van deze ideale en handige uma's
bouwde de overheid 'sociale huizen': vre
selijke lelijke, kleine huizen. Ook is er een
polikliniek gebouwd die echter leeg stond.
We waren van plan daar medicijnen ach
ter te laten maar er was niemand die zich
meldde die in deze polikliniek werkte.
Daarom deelden wij de medicijnen maar
zelf onder de bevolking uit. Na een nacht
in Madobbag gingen we te voet naar
Uggai om medicijnen te brengen.
School op Siherut
'Omdat de meeste kinderen in de jungle
wonen en in veel dorpen geen scholen
zijn, moeten de kinderen al op jonge leef
tijd ver weg van huis naar Muarasiberut.
Een aantal kinderen die de lagere school
doorlopen hebben in hun eigen dorp, zijn
aangewezen op Muarasiberut voor ver
volgonderwijs. In Muarasiberut wonen ze
bij mensen die ze niet kennen.
Het is voor de kinderen niet altijd even
makkelijk om van hun dorp en ouders
weg te moeten. Zeker niet als je nog maar
klein bent. Alleen in de vakantie kunnen
de kinderen terug naar hun dorpen. Veel
kinderen houden dit niet vol en keren
terug naar hun familie in de jungle. Het
afgelopen jaar heeft Howu Howu al een
entwintig kinderen uit vier verschillende
dorpen naar school kunnen laten gaan. Zij
verschillen sterk van leeftijd van lagere
school tot middelbare school. De kinde
ren zijn ondergebracht in het dorp Puro,
dat dicht bij Muarasiberut ligt. Een vrouw
uit Tatebburruk zorgt voor de kinderen en
ziet erop toe dat de kinderen naar school
gaan, wat wel eens 'vergeten' wordt als ze
bij hun tijdelijke families wonen. Op de
boot terug naar Padang bedacht ik dat het
beter zou zijn om een groot huis te bou
wen. Een huis dat de sfeer uitademt van
de ouderlijke huizen van de kinderen
zodat zij zich thuis kunnen voelen. Het
moet dan mogelijk zijn voor de ouders
hun kinderen daar te bezoeken en een
paar dagen te blijven.'
I bor meer informatie:
Stichting Howu Hoivn, telefoon en fax
078 - 631 74 34.
Tekst: Jan Schlechter
ik koester een grote bewondering
voor Jaclt Poirrié, die al jarenlang
ons trakteert op zijn sprankelen
de Indische verhalenvol fantasie,
vol humor, vol realisme, vol ener
gie en ga zo maar door. En niet te
vergeten zijn koddige tekeningen!
Misschien ligt het in de bedoeling zijn
spontane verhalen te bundelen en in
boekvorm uit te geven. Een ware erken
ning van een Indisch talent aan de trouwe
lezers van Moesson. Hij is mijn Indische
Tijl Uilenspiegel. Hij doet ons lachen over
onze eigen hebbelijk- en onhebbelijkhe
den. Hij kent zichzelf en ons ook...
Nenek Orok
In het augustusnummer van Moesson
sprak hij terloops over 'Si Ringgit' en 'Bel
Toeteraar', twee figuren uit mijn jeugd,
twee licht gestoorde mensen, die zowel
tragisch als vermakelijk waren. Ik stond
ook wel eens voor ze, hen observerend.
Als ik dan van school huiswaarts keerde,
bleef het beeld van deze medemensen mij
nog naspelen. Ze werden niet gepest door
omstanders, zoals Poirrié terecht schreef.
Anders stond het met een derde figuur uit
mijn jeugd in Meester Cornelis: Neneh
Orok, die veel geplaagd en gesard werd,
en met stenen bekogeld. Over haar zijn in
Tong Tong vroeger wel eens verhalen ver
teld.
Maar tijdens of na de oorlog verscheen er
een nieuwe figuur in het straatbeeld. Dat
was Dora, of tante Dora, zoals ze zich
graag noemde. Ze wandelde parmantig
naar het huis van mensen die begrip had
den voor haar en haar
voor vol aanzagen - ze
was echt niet gestoord.
Ze droeg haar kleding
altijd ordentelijk,
maakte zich keurig op
en verzorgde haar
haar. Tegen de warme
zon gebruikte ze een fraaie paraplu en
voorts had ze altijd een handtasje bij zich,
waarin ze geld, een haarkam, een spiegel
tje, poeder en een kamersleutel bewaarde.
Ze was blijkbaar aan haar lot overgelaten
en aan lager wal geraakt.
Gelukkig ontfermde de sociale Dorkas,
gelegen aan de Pasarstraat, zich over haar.
Daar had ze een kamer. Als ze op bezoek
kwam, bij ons bijvoorbeeld, nam ze
genoegen met een plaats op het stoepje
van de galerij naar de bijgebouwen.
Mama stond haar dan te woord en vroeg
dan: 'Dora heb je trek in een kopje thee,
heb je honger, wil je van het toilet gebruik
maken?'
Zulke vragen stelden haar gerust en dan
begon ze met haar verhaaltjes. Zo konden
we ons een beeld vormen van wie ze was,
die tante Dora.
Sigaretje
Op een dag - ik was nog boedjang - vroeg
ze of ze mijn toekomst mocht voorspel
len. Ze wilde ook mijn handpalm zien en
handlijnen lezen. Daar was ze goed in.
Nu, veertig jaar later, kan ik bevestigen
dat haar voorspellingen tot in de kleine
details uit zijn gekomen. Ze waarschuwde
voor gevaren en legde uit hoe je zelf je
toekomst kan veranderen als je weet dat je
leven een verkeerde richting opgaat.
Ut geloof dat ik haar daarna blij heb
gemaakt met een gulden of twee. Met
handlezen en toekomst voorspellen ver
diende ze haar zakgeld dat, als ik me niet
vergis, ook besteed werd aan een sigaretje.
Van haar hoorden we dat ze een aangeno
men dochter was van de rijke familie
Arends. Soms zei ze dan trots: 'Ik ben
Dora Arends van Kramat, van Salemba.'
Ze sprak van haar echte vader en een
grootvader - vechtersbazen in de Atjeh-
oorlog onder Van Heutsz.
Misschien zijn er onder de Moesson
lezers Meesterianen die deze aantekenin
gen kunnen aanvullen. Dankzij Jack
Poirrié's bijdrage komt
mijn Indische verleden
weer naar boven. De
grappige tekening van de
bellenman is echter wat
misleidend, want hij
droeg zijn bellen (en toe
ters) niet aan zijn jasje.
Hij had de bellen en toeters aan zijn
draagbare pikoelans, zoals een toekang
saté en al wandelende trok hij aan de bel
len en toeterde hij erop los, terwijl hij zijn
dansje deed.
'De arme drommel,' zei ik tot mezelf.
moessQn
32