Tekst: F. van den Bosch hen foto uit Soerabaja, IQ30. hen schemerig interieur met witge- ha Ihte wanden en een klamboe in de hoek. Van die slaapkamer herinner ik mij maar één ding. Onder het bed - in de kolong, zei I ikoes - stond een piespot naast een paar sloffen. I)e witte sluier van afhangend gaas maakte het nog donkerder daar. ik was ver trouwd met de stoffige kolong waar zelden werd gedweild. Ik had voor straf, na een pak slaag van de ouweheer, meer dan eens een uur onder het bed moeten lig gen. Er lagen dode mieren in de voeg tussen de tegelvloer en de houten plint van de muur waar het bed tegen stond. Tegen die plint, onzichtbaar als je maar vluchdg onder de klamboe keek, stonden drie havermoutblikken. Ze waren leeg geweest. Ze waren de laatste weken zoet jes aan voller en voller geworden. Elke middag, als iedereen sliep, had ik wat suiker, wat griesmeel en een lepel haver mout uit de spenkast genomen om mijn voorraad aan te vullen. En ik was gaan nadenken over een rugzak of zo. In de Amerikaanse legertassen uit de oorlog van 1914-1918, waarvan wij er drie of vier in huis hadden, kon ik maar twee blikken bergen, geen drie. Er moest ook nog een pannetje, een kopje en pollepel in. Ik zei griesmeel, gemakshalve en omdat ik niet altijd nadenk bij wat ik zeg. Het was maïsmeel van djagoengkorrels die ik in een wadjan had geroosterd en met een soetil om en om had geschoven, net als koffiebonen. Een warm werkje, dat ik achter in de tuin had gedaan op een uur dat de bedienden er nog hun gemak van namen en de ouwelui nog niet naar de mandikamer gingen. Een oud komfoor, een anglo, stond altijd wel ergens in een hoek in de bijgebouwen. Houtskool had ik van de baboe strika, die 's middags het fijnere strijkwerk deed. Ze hanteerde dan zo'n gietijzeren schuit met een koperen haantje erop, je ziet ze soms nog op de marlet of bij een antiquair. En de djagoeng was natuurlijk niet uit de spenkast. In de spenkast, die feitelijk afgesloten diende te zijn, stonden de duurdere dingen die de langganan lever de. Djagoeng kwam van de pasar, viel van een kar op straat, lag klaar in de keuken voor snelle consumptie, gekookt of gepoft, bij de koffie om de lange mor gen even te breken. De djagoengkorrels kon je na het branden fijnstampen in een oude doek. Met zo'n groene fles, een botol tjebok, die op het toilet naast de pot in een lange rij van zulke flessen stond. Eigenlijk was het de djait geweest die mij op het idee had gebracht en tot stelen uit de spenkast had verleid. De djait zat op de achtergalerij achter zijn naaimachine op de grond. Onder zijn groen en paars geblokte sarong kon je zijn korte lamme benen niet zien. Na de koffie en de dja goeng had hij altijd nog zin in iets lek kers. Eigenlijk was het impertinent van hem om, achter de rug van zijn werk geefster om, haar zoon in bekoring te brengen, maar het was moeilijk om 'nee' tegen hem te zeggen als hij om koekjes bedelde. Hij had de spenkast, die voor zijn neus stond, de hele ochtend open en dicht zien gaan, elke dag weer. De djait, denk ik - maar vroeger stond ik er niet bij stil - moet veel tekort zijn gekomen. Zijn rijtuigje reed 's morgens over het tuingrind tot dichtbij de achtergalerij, waar hij zelf verder schuifelen kon. Was het de koetsier die hem uit- en inhielp als hij kwam of ging? Hoe was dat als hij een plas moest doen en naar de was plaats bij de put moest worden gehol- moessQn 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2000 | | pagina 16