De mogelijkheid datje door
een tijger zou worden
opgegeten, werd,
door vertellende ooms
zorgvuldig gecultiveerd
pen? Deed hij zijn lohor-gebed op de
achtergalerij, waar iedereen langs kwam
lopen en waar geen privacy was?
Maakten de koekjes uit het Verkadeblik,
waar ik zelf ook een van nam, iets goed
voor hem?
Ontdekkingsreizigers namen, wist ik,
altijd gebrand djagoengmeel mee. Dat
was licht in gewicht en ook licht verteer
baar. Om er pap van te maken haalden
ze dan water uit een beek die kristalhel
der van de rotsen stroomde. Want in
onontdekte gebieden, waar geen mensen
woonden, kon je alle water zo drinken,
zonder dat je er ziek van werd.
Ontdekkingsreizigers werden daarom
ook nooit ziek. Tenminste, als ze terug
kwamen om te vertellen wat ze hadden
ontdekt. Ze konden ook pech hebben,
natuurlijk, en door een tijger worden
opgegeten. Die mogelijkheid, dat je door
een tijger zou worden opgegeten, werd,
toen ik een jaar of acht was, door vertel
lende ooms zorgvuldig gecultiveerd.
Vooral door de ooms van Tikoes, die
autochtoon waren in dit land en in de
cultures werkten. De mijne waren bij de
marine en kwamen van overzee.
Ja, het was waar, het was nauwelijks
twaalf jaar geleden, in 1917, dat de laat
ste tijger bij Soerabaja was neergelegd.
Nou ja, geen tijger, een panter, maar dat
maakte in voorkomende - in tegenko-
De Penangoengan, gezien uit het dorpje
Watoetoesék ten zuidwesten van
Porong, min of meer uit de richting van
Soerabaja. Op de voorgrond een voet
balveld.
mende - gevallen, dacht ik, bitter weinig
uit. Dat was gebeurd in de alang-alang-
velden die zich uitstrekten achter ons
huis, de kant van Wonokitri op. Die kant
zou ik gaarne opgaan als ik een rugzak
had gevonden en mijn drie blikken pro
viand erin had gedaan.
Naar welk onbekend land ik mijn expe
ditie zou ondernemen, wist ik nog niet,
maar ik zou beginnen met over het hek
van de achtertuin te klimmen.
Balancerend op het hek zou ik mijn arit
van onder de zwartgeblakerde en in de
tropische regens vergane tampa van het
dak pakken, naar beneden klimmen en
de alang-alang inlopen.
Ik merk dat ik te argeloos de taal van
tempo doeloe hanteer en een handvol
decennia bij de gekuiste woordenboeken
ten achter ben. Een arit was niet precies
een grasmes. Het was een kapmes met
een sikkelvormige punt eraan. Je kon
ermee trekken en snijden, een toef gras
in de andere hand. Je kon er ook mee
slaan, bamboe splijten, nogmaals en
nogmaals splijten, om pijlen te maken
voor je boog, die ook van bamboe was.
het dak van de achterste goedang had
gezet om oud brood in de zon te laten
drogen. Oud brood, beschimmeld mis
schien of door de vogels uit elkaar
gepikt, ach, laat ook maar.
In de alang-alang velden, waar Tikoes
en ik ettelijke slangen hadden doodgesla
gen en waar, zoals gezegd, in theorie
nog altijd panters konden rondlopen...
Ja, die ooms van Tikoes met hun verha
len, die ooms die heus wel wisten wat ze
zeiden, die hadden, in hun behoefte een
orale traditie voort te zetten, een gretig
gehoor gevonden. Wij, de vriendjes en
neefjes van Tikoes, wisten ook alles van
de grotere en de kleinere katachtigen af.
Bijvoorbeeld, als je maar plotseling in
elkaar dook als een tijger op je afsprong,
dan sprong hij over je heen en had je alle
tijd om je geweer te pakken en je om te
draaien voordat hij dat deed. Doear!
Doear! Twee welgemikte schoten, een in
het oog en het andere in het oor, en daar
lag de koning der wildernis dan. We
begrepen natuurlijk wel dat de ooms van
Tikoes af en toe overdreven, dat zouden
wij, als het ons verhaal was geweest, ook
hebben gedaan. Maar, aan de andere
kant, hoe verder je van Soerabaja
afkwam, hoe dichter de Penanggoengan
naderde, en a fortiori de blauwe
Ardjoena aan de horizon, hoe minder
zulke verhalen op sprookjes gingen lij
ken. En op een nacht immers, op Ranoe
Pani in de Tengger, hadden we zelf
Javaanse jongetjes liepen al met een arit
voor ze enig kledingstuk aankregen,
maar mijn ouders vonden het gevaarlijk
en onverantwoord om een kind met zo'n
scherp blank wapen te zien lopen. Tja,
totoks, wat wil je? Ze hadden ook nog
nooit een slang of een schorpioen van
dichtbij gezien. Ze vonden het eng om
een kakkerlak met hun blote voet dood
te trappen. Daarom lag mijn arit verbor
gen onder de verregende tampa, de ver
gane platte mand, die ooit iemand op
gehoord hoe de hond in zijn traliehok
had gejankt en hoe het erbarmelijk
gejank was weggestorven. We hadden
dat toen niet begrepen, wc hadden ons
onder onze dikke wollen dekens omge
draaid en waren weer in slaap gevallen.
Maar toen we 's ochtends buiten kwa
men in de prille morgenzon die over de
berijpte hellingen vol rozen scheen,
kwam daar de Hes, de huishoudster op
de Smeroehoeve, op haar paard aange
reden. Ze huilde. Ze was voor dag en
44 ste jaargang - nummer 10 - april 2000
17