Hém zie ik nog, en mijn grootmoeder ook, de moeder van mijn moeder, met wie ik in het kamp gezeten heb. Dat zijn, om het cliché te gebruiken, onuitwisbare herinneringen. Misschien omdat ik zo op hem lijk. Ik heb dat vaak van mijn ouders gehoord. Volgens mij was hij een vriendelijke, goedwillende man, maar werd hij niet begrepen. Als hij weer zo'n bui had, dan trokken ze hun schouders op: Ach, laat hem maar. Maar mijn grootmoeder had hem goed door, die hield veel van hem. Ze hadden geloof ik wel een goed huwelijk.' Voor mij is dat "Indië" een droomland gewordeneen land waar ik in een vorig leven ben geweest'. (Het verzonkene, 8) 'Mijn grootmoeder. Hoe die in Indië terecht is gekomen, weet ik eigenlijk niet. Of die daar al zat? Ik weet het verdomd niet. In ieder geval is mijn moeder in Amsterdam geboren, tijdens een verlof van mijn grootouders. Mijn moeder is in Indië opgegroeid en er pas na de oorlog weggegaan. Ze sprak Petjoh en zag er ook Indisch uit, ze had de teint van Indische mensen. Mijn vader, die zal in de jaren dertig, vroeg in de jaren dertig, zomaar naar Indië zijn vertrokken. Zoals zo veel men sen dat deden, uit zucht naar avontuur, omdat ze genoeg hadden van Holland; Indië, dat moet een paradijs zijn. Daar leerde hij mijn moeder kennen, enzo voort. Maar dit is voor het eerst dat iemand mij dat vraagt. 1 loe zijn ze daar terechtgeko men, mijn grootouders? Ik weet het niet.' 'Ik hoor de stemmen van mijn ouders, zoals die ooit hebben geklonken, in de stilte van de avond, vóór of na enig uur, ergens, in een ander bestaan, in een andere wereld.' (Het verzonke ne, 127) 'Mijn ouders zijn gehuwd in '29. Mijn vader ging in ieder geval naar Indië met een boekhouddiploma. Dat is in mijn bezit. Hij heeft gewerkt bij een architec tenbureau. Als ik mij niet vergis, heette dat bureau Fermont-Cuypers. Daar heeft hij het lang volgehouden. Zoals dat ging in die jaren werd hij snel welgesteld. Hij had een goed inkomen. We woonden in een huurhuis aan de Tjemaralaan 21 in Batavia, maar we hadden ook een huis in Buitenzorg. Hij bezat een auto, "ons pa", in die jaren al. Het gezin breidde zich zeer snel uit - katholieke mensen, hè, dus het gezin moest groot zijn. Vóór mij zitten twee broers en een zus, waarvan één broer is gestorven, en na mij is er nog een broer tje gekomen. Die is na de oorlog in Balikpapan geboren. Er zijn ook een paar miskramen geweest en sterfgevallen.' Er zijn miljoenen moeders op de wereld en maar één ervan is de mijne(Bezonken rood, 10) 'Mijn moeder, zus, oma en ik kwamen via Kramat in Tjideng terecht, mijn broers in Tjimahi en mijn grootvader weer ergens anders, in Semarang of zoiets - ik weet het niet. Mijn grootou ders zijn in het kamp gestorven. Mijn moeder was heel heldhaftig in het kamp. Zij streed als een leeuwin voor ons. Dat zal ik wel getuigen van haar. Maar toen ze mij later in Nederland die kostschool aandeed; dat vond ik verraad van haar. Wij waren toch samen de internering doorgekomen? Wij blijven solidair met elkaar, hè? Dat zeiden we telkens tegen elkaar. Maar door die kost school is het nooit meer echt goed geko men tussen ons. Als ik hoor dat iemand dood is uit mijn nauwe kring, dan krijg ik altijd een beeld door. Doorgaans hem of haar op zijn best: dat was 'm! Toen ik aan de telefoon hoorde dat mijn moeder was overleden, kwam ook niet het beeld van mijn moe der, dus de persoon, in mij terug, maar gek genoeg Indië, en wel de kamp-perio de. Toen waren wij het dichtst bij elkaar. Zij bewust, ik onbewust. Dat beeld kreeg ik door en toen dacht ik: en nou ga ik hem schrijven ook, Bezonken rood. Ik meen dat het boek meer over mijn moe der gaat, dan over mij.' Een kampsyndroom of zo, dat heb ik niet. Nee. Ik heb ook nooit geflirt met mijn leed. Dat is mij overkomen, ja, zoals een kind van drie, vier, vijf het leven nu eenmaal ervaart. Je vraagt je niks af. Alles is doodgewoon op die leef tijd. Ik heb daar geen tik aan overgehou den. Ik ben niet getraumatiseerd. Als ik het wel ben, dan door die kostscholen.' 'Wij zouden na het kamp iveer allemaal bijeen zijn en teruggaan naar ons huis met het zwembad in de tuin, onaangeraakt, onster felijk, en zonder dat wij ons ooit iets van de Jappenkampen zouden herinneren.' (Bezonken rood, 47) 'Het hele gezin was dus verstrooid en door een wonder is het herenigd. Het was mijn vader niet toegestaan terug te keren naar Java en hij strandde op Borneo. Wij zaten op Java en opeens bereikte ons het bericht dat mijn vader nog leefde en die meldde: ik zit op Borneo, in Balikpapan, ik kan niet ver der. Wij met z'n allen naar Balikpapan. Ik was toen een jaar of zes. Hij heeft de atoombom zien ontploffen. Hij zou er een paar dagen van blind zijn geweest en hij hield er een rare wrat aan over, aan z'n oog, zo groot als een ei. Zijn oog zat helemaal dicht. Dat weet ik nog. Ik was bang van hem toen ik hem voor het eerst weer zag. Ik kende die man niet, dus ik zei: Dag, meneer. Bovendien was hij zo mager als een ske let. Nauwelijks Heren aan zijn lijf. En dan ook nog die wrat.' 'Al kan men de tijd beschrijven als verleden, heden, toekomst, of nog anders, aan de tijd zelf veran dert daardoor niets,- de tijd is een cirkel en wij lopen aan de binnen kant daarvan in het rond. Alles gaat voorbij en toch gaat er nooit iets voorbij' (De zondvloed, 610) 'Daar, in Balikpapan, is mijn Indië-tijd echt begonnen. Ik ben er wel geboren, in Batavia, maar ja, heel snel werd het oor log, verdwenen we in het kamp en dat vond allemaal weliswaar in Indië plaats, maar echt het Indische leven, de atmo sfeer, de culaiur, die ken ik niet. En na de oorlog in Balikpapan - ik ben daar geweest van zeg maar '45 tot '47 - dat was het oude Indië niet meer, dat was een chaos, een plat gebombardeerd dorp, dat bestond uit uitgebrande olie tanks. Dus wij leefden daar in van die Australische hutten, gemaakt van golf platen. Later werd er een huis gebouwd op palen, volgens Borneose traditie. Dat was een soort langgerekte loods dat werd bewoond door verschillende gezin nen. Die hut werd de bangsal genoemd. Je had totaal niets meer, geen hemd meer aan je lijf en geen bord meer om van te eten. Niks. Wij aten uit van die moessQn c 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2000 | | pagina 24