Half liggend in zijn betjak en de rookkringen van zijn kretek- siga
ret nastarend, dacht Am in aan zijn lot. Inderdaad was het leven
van een betjak-kerel geen pretje. Hij had naar de wijze woorden van
zijn ouders moeten luisteren. Goed, het leven op het platteland was
hard en de verdiensten waren karig, maar een bordje rijst met een
gedroogd visje was er altijd. Bovendien, wat miste hij die omgeving,
de heerlijke frisse lucht van het bergland, het geloei van de karbou
wen in de ochtend dat de dorpelingen als het ware tot noeste arbeid
aanzette.
En dan die hete kopi toebroek van zijn
moeder. Zelfs zijn lieve Noersih kon
zulke heerlijke koffie niet zetten. Enfin,
dat was niet meer terug te draaien. Zijn
ouders waren gestorven, jaren terug al.
En nu, ja nu had hij vele monden te
voeden. Hij haatte de smerige lucht in
de stad, vooral op deze op het oog zo
romantische maannacht. Aan die blau
wige kleur van het maanlicht merkte hij
dat er smog in de atmosfeer was. En
dan die stinkende lucht van open rio
len! Hij hoopte dat de natte moesson
met de frisse regens spoedig zou
komen en die gehate riolen zou door
spoelen. Hij nam een lange trek en
blies de rook langzaam uit. 'Lekker
zeg, zo'n kretek. Dat doet mijn ellende
even vergeten.'
Hij rekte zich uit, gaapte luidruchtig.
Zijn maag knorde hevig. Afgezien van
een kopje slecht gebrouwen koffie en een
pisang goreng had hij niets gegeten en
waarschijnlijk waren zijn geduldige
vrouw en magere kinderen zonder eten
naar bed gegaan. Hij dacht aan de Baba,
aan wie hij zoveel huur schuldig was. De
huur van het schamele onderkomen, niet
meer dan een krot, maar ook de ver-
bruikshuur van de betjak. Hij kon wel
huilen, maar dat zou ook geen zoden aan
de dijk zetten, bovendien een man en
huilen?
Zo peinsde Amin over het harde bestaan.
Een laatste trek aan zijn sigaret en op
was ook deze kleine vreugd. Met een
boog vloog het peukje kretek en beland
de in de sloot. De heerlijke Huidige lucht
was verleden tijd, nu was daar alleen die
smerige lucht van faeces en kadavers. Hij
spoog en vervloekte het noodlot. En
opeens was zij daar.
Een silhouet van een droom, een levend
geworden droom. En dan die geur van
melati-bloesem vermengd met die van de
orchidee en een vleugje kembodja. De
geur van een godin.
Amin dacht dat hij droomde. Weer hoor
de hij de zachte, gevoileerde stem en
weer raakte de witte, slanke hand hem als
een streling aan. Hij voelde zelfs de prik
jes van de lange, rode nagels. 'Boeng
wordt wakker, wordt wakker, ik heb je
nodig.'
moessQn
28