DeWaerde
Amin werd wakker, je zou wel uitermate
stom zijn om daar niet wakker van te
worden. Hij zat nu recht overeind en
keek naar de vrouw voor hem. En dat
het een vrouw was en niet een zoge
naamde bantji of wadam, dat wil zeggen
een travestiet, daar was hij vast van over
tuigd. Zijn zintuigen vertelden het hem
niet alleen, maar ook zijn mannelijk
instinct. In het maanlicht zag hij haar
opmerkelijke mooie figuur, slanke taille,
ronde heupen en toen zij opzij stond,
bescheen moeder maan haar dochter,
alsof zij in de schijnwerpers stond ergens
in een filmstudio. Ze was Dewi Sri gelijk
met dat lange zwarte haar, zwierig en dik
op haar rug, vleiend als een stola, die
door een zuchtje wind heen en weer
bewoog. Ze nam een pose aan en gie
chelde: 'Ben je al wakker, Boeng?'
Ze giechelde wederom. Amin schaamde
zich voor zijn houding. Normaliter was
hij niet op zijn mondje gevallen, maar
deze jonge schoonheid had iets over zich
dat hij niet direct kon thuisbrengen, iets
mysterieus. Ze week achteruit, zwierig
met de gratie van een serimpi-danseres
uit het verre Solo. De hakjes knarsten in
het grind. Hij stamelde een groet, het
klonk belachelijk. Hij kwam overeind en
stapte uit de betjak. Daar stond ze, hem
met spottende blik aankijkend. Ze was
niet groot, want Amin zelf was nauwe
lijks lang te noemen. Die ogen, die hem
zo aankeken, waren zwarte poelen, waar
in het schijnsel van de maan werd weer
spiegeld.
Hij zag meteen dat ze geen prostituee
was, daarvoor was ze te duur gekleed.
Maar dan rees bij hem nog de vraag wat
deze mooie vrouw in het holst van de
nacht hier deed. Toen zij sprak, zag hij
haar gebit, schitterend wit en met iets te
lange hoektanden vond hij, die haar bij
het glimlachen een merkwaardige, spot
tende blik bezorgde. Een vrouw in goede
doen, juwelen omgehangen en zo te zien
ook met een goedgevulde geldbuidel. Ze
zwaaide haar zilveren tasje met een ele
gante beweging om haar linkerschouder
en vroeg met lage, zwoele stem: 'Boeng,
heb medelijden met deze domme vrouw,
die de weg niet meer terug kan vinden.'
'Waar moet u dan zijn?'
Amin vouwde zijn sarong, die hij als een
deken gebruikt had, en deed deze met
een snelle beweging in zijn fietstas. Hij
schaamde zich eigenlijk voor dit schame
le bezit. De vrouw tuitte haar rode lip
pen, net alsof ze Amin spontaan een kus
wilde geven, lachte op een betoverende
manier en neuriede een vreemd liedje,
een wiegeliedje, stelde Amin met zeker
heid vast. Amin werd er warm en koud
van, onwillekeurig huiverde hij.
'Ik ben verdwaald, beste man, verdwaald
en ik kan mijn kind maar niet vinden.'
En ze snikte, kennelijk overmand door
droefheid. 'Ja, mijn kind is mij ontnomen
en ik kan het niet terug vinden.'
Amin kreeg de welhaast onbedwingbare
neiging dit schone wezen in zijn armen te
sluiten. Hij deed het niet. Het beeld van
zijn trouwe echtgenote kwam er tussen.
Hij schraapte zijn keel: 'Njonja, waar wilt
u heen? Moet ik u ergens brengen?'
Zij haalde uit haar schoudertasje een
klein, zilveren waaiertje te voorschijn en
waaierde zich met langzame bewegingen,
net alsof die droefenis er niet was
geweest.
'Petamboeran daar moet ik zijn, daar
woon ik nu. Ik weet dat het al laat is,
maar ik zal je goed betalen. Trouwens
zover is het toch niet? Bovendien is het
een mooie maannacht. Oh, wat hou ik
van deze maannachten.'
Ze lachte schril en waaierde zich intensief.
Amin huiverde, hij kreeg waarlijk kippen
vel. Hij probeerde dat onbestemde angst
gevoel te onderdrukken, het luiste hem.
'Noem de prijs, beste man. Hoor de kerk
klok, het is drie uur al, ik moet naar huis.'
De waaier maakte nu plaats voor bank
biljetten, een behoorlijke stapel.
'Je mag ze hebben. Een behoorlijke be
taling voor een korte tocht van hooguit
een half uur, nietwaar?'
Ze reikte hem het geld en Amin griste
het gretig uit haar witte, Heine hand.
'Vooruit, stap in.'
Dit was gewoon pure mazzel, zijn vrouw
en kinderen zouden hier weken van kun
nen leven en hij zou er zelfs nog een
weekje vakantie aan kunnen overhouden.
Met een euforisch gevoel trapte hij op de
pedalen. Zou dat geld hem die kracht
hebben gegeven? Of zou de schoonheid
in de betjak zo licht wegen? Het was net
alsof hij een lege betjak voortbewoog, des
te beter! En vrolijk ging hij voort. In het
passagierszitje hoorde hij niets meer,
misschien was ze wel ingedut, die arme
vrouw! Des te meer rook hij haar vreem
de parfum: de zwoele geur van de kem-
bodjabloesem. Ze naderden Petamboeran.
In het maanlicht zag hij zelfs de poort
van de begraafplaats, waar ze ongetwij
feld langs moesten.
Die geur, zijn vrouw mocht die geur
niet, ze associeerde het met, hij schrok,
hij zag ze daar staan die kembodjabomen
en hij rook ze ook!
'Berhenti disini, stop hier, ik ben thuis!'
Daar schoot zij te voorschijn, als een
vuurschicht, even draaide ze zich om en
lachte haar gezicht, de scherpe hoektan
den ontblotend, een grimas, een demo
nisch grimas van wellust en triomf
tegelijk. In een flits schoot zij omhoog de
lucht in, haar zwarte haar waaierde
omhoog als grote vleermuisvleugels, een
groot gat ontblotend in haar rug.
'Allah, koentilanak!'
Amin viel flauw. Zo vonden vroege voor
bijgangers hem. In zijn hand kembodja-
bladeren geldemd, sterk ruikende
kembodjabladeren, een stapel. De be
taling voor geleverde dienst.
De koentilanak is de geest van een jonge vrouw,
die in het kraambed is gestorven. De koentilanak
verbergt met haar lange, zwarte haar het gat in
haar rug en ze verleidt mannen, waar het vervol
gens slecht mee af loopt. Dit waargebeurde verhaal
is mij verteld door mijn inmiddels overleden oom
Ali.
ADVERTENTIE
Bent u niet meer in staat om zelf het graf van uw dierbare te onderhouden? Omdat u te ver weg
woont... Of het werk lichamelijk niet aankunt... Of misschien omdat u teveel door andere zaken in
beslag wordt genomen Met respect verzorgt De Waerde zorgzaam onderhoud. Aan gedenktekens en
grafmonumenten waarvoor u zich als nabestaande verantwoordelijk voelt. Wilt u meer weten over
wat we voor u kunnen betekenen? Bel dan (079) 3313409. We staan u graag te woord
GRAV2NIFRS
- zfvz*/ zvu/z fir,/ pppp r/U' Ars/si/ir/-///y
Advies, beplanting onderhoud van grafmonumenten in heel Nederland.
44 ste jaargang - nummer 11 - mei 2000
29