Indiscke oorlogsweeën
Tekst: A. C. van Bienema-van der Wilde
In het kamp kregen moeders en
kinderen dezelfde portie te eten,
heel weinig dus. Als een kind
zijn of haar portie had opgege
ten en nog honger had, gaven
sommige moeders vaak nog een
gedeelte van hun eigen eten.
Natuurlijk kwijnden deze moe
ders dan weg, gewoon door
ondervoeding.
Ik heb maar één jonge moeder gekend,
die zei: 'Nee, Steven eet zijn portie en ik
de mijne! Wat moet er anders met
Steven gebeuren als ik er niet meer ben.'
Het leek toen erg hard, maar ze had vol
komen gelijk. De kinderen, die hun
moeders in het kamp verloren hadden,
werden altijd opgevangen. Als je name
lijk met ongeveer dertig vrouwen en kin
deren in één huis woont, is er altijd
iemand die voor hen wil en kan zorgen.
Vlali na cle oorlog
Het probleem begon pas toen de oorlog
was afgelopen. Er kwamen vaders terug,
gezinnen werden herenigd, maar wat
moesten deze vaders met die pleegkin
deren? Meenemen? Waar naar toe?
In ons kamp, het Halmaheira-kamp in
Semarang, zat ook juffrouw Schildmeier
(tante Aggie)Zij hield zich met dit pro
bleem bezig. Zij was een geweldige
vrouw, zeer sociaal voelend en doortas
tend.
Voor de oorlog was juffrouw Schildmeier
directrice van de Van Deventerschool
geweest, een school voor Javaanse meis
jes. De Van Deventerschool lag in de
heuvels van Semarang, Tjandi geheten.
Deze school was van bombardementen
en dergelijke gespaard gebleven en stond
helemaal leeg, geen leerlingen meer. Het
was een complex met klaslokalen, slaap
zalen, een grote keuken en paviljoentjes
voor leerkrachten. Het bleek een ideale
plaats om oorlogswezen op te vangen.
Zo trokken wij (oorlogswezen en lei
ding) in de Van Deventerschool. Later
kwamen er ook wezen uit andere kam
pen en het werd hoe langer hoe voller.
De oudere wezen kregen een groep van
tien kinderen onder hun hoede om voor
te zorgen, ook ik.
Met zovelen op een kluitje, zo vlak na de
oorlog maakten we nogal wat mee. Zo
ontdekten we op een dag dat veel kinde
ren schurft hadden, een nare, hardnekki
ge huidziekte. Wat nu te doen?
Medaille
Er kwamen potten met zwarte zalf, ik
denk dat het teerzalf was, en kwasten.
Wij moesten de geïnfecteerde kinderen
met die teerzalf van top tot teen inkwas-
ten. Vervolgens moesten zij hun kleding
één dag aanhouden. Na die dag werden
de kleren verbrand en werden de kinde
ren schoon geschrobd, wat natuurlijk
heel pijnlijk was. Daarna kregen ze nieu
we kleren aan.
Waar deze nieuwe kleding vandaan
kwam, is mij tot op heden nog een raad
sel. Onze steun en toeverlaat juffrouw
Schildmeier zal hiervoor hebben
gezorgd. Zij zorgde voor alles en ik
vraag me nog steeds af hoe zij dingen
voor elkaar kreeg. Hoe kwam ze bijvoor
beeld aan eten voor ons allemaal? Deze
vrouw heeft nooit een lintje of een
medaille gekregen, maar wat heeft zij
goed werk gedaan.
De sfeer in de school was goed. De kin
deren waren redelijk vrolijk, er waren
geen ruzies en er werd niet gezeurd.
Geweldig! We hielden de kinderen zo
goed mogelijk bezig met de beperkte
middelen die wij toen hadden en er werd
zelfs al over het organiseren van een
schooltje gedacht.
Maar toen werden in oktober 1945 de
mannen en jongens vanaf zestien jaar
door de pemoeda's weg gehaald. Zij
werden in vrachtauto's geladen en naar
de Boeloe-gevangenis in Semarang
gebracht. Deze geschiedenis is heel
nauwkeurig en uitgebreid beschreven in
het boek van mr. Han Bing Siong. Ook
in Semarang, beeld van een stad wordt
erover geschreven. Gelukkig zijn deze
mannen en jongens later heelhuids terug
gekomen.
Wij vrouwen en kinderen zaten in die
dagen dus alleen in de Van
Deventerschool, terwijl het toen een
allerminst veilige situatie was. Op een
gegeven moment kregen we gewapende
bescherming van Japanners. Ik herinner
me, dat we 's nachts met zijn allen in
een lange gang sliepen. Alle matrassen
lagen op de grond en aan zowel de ene
als de andere kant van de gang stond
een Japanner, aangezien we vanuit de
kampong werden beschoten. Gek, dat
we ons toch heel veilig voelden met deze
bescherming.
De reis
Het was zover. Het eerste wezentrans
port was geregeld. De eerste groep kon
gaan: zestig kinderen en de leider van
het transport. De oudere wezen kregen
ook weer tijdens het transport elk de
zorg voor tien kinderen. We gingen het
grote avontuur tegemoet.
Eerst werden we op vrachtwagens naar
de rede van Semarang gebracht. Het
schip kon niet aan wal komen, maar
bleef een eind in zee ankeren. Met kleine
motorbootjes zouden wij er naar toe
worden gebracht. Helaas was het toen
heel slecht weer, het stormde, met als
gevolg dat wij die nacht in een loods aan
de haven moesten doorbrengen. Dit was
eng en donker, bovendien waren er veel
muskieten.
De volgende dag was het weer iets beter,
alhoewel de golven nog erg hoog waren.
Met zo'n klein motorbootje werd steeds
een groepje naar het grote schip
gebracht. Het was een doodenge onder
neming, want soms was de zee laag en
dan kwam er weer een hoge golf.
Wanneer er een hoge golf kwam, kon je
bij de trap van het schip komen en kon
er weer een kind worden aangegeven.
Een Engelse matroos stond steeds klaar
om het kind aan te pakken en aan boord
te brengen. Gelukkig verliep alles goed.
Het was een Engels schip, een zoge
naamd landingscraft. We werden in de
ruimen ingedeeld, drie britsen boven
elkaar, erg benauwd, maar van niemand
een klacht.
De slimme kinderen hadden al snel in de
gaten dat de beste plaats aan boord de
keuken was. Daar stonden ze dan, met
op hun bloesje een kaartje gespeld met
hun naam en orphan of ivar. Nou dat
deed het 'em. Ze kregen chocola, cake,
moessQn
38