Nrs.it/m26 Red.Nr.17/18 o t TTT-v". v''' - W Kb 1^ 4 yr| pPAE* PJEEKEL Ch.E.de van EAILIGTENBfiRfr 30-8-25 -6 19 ONBEKENDEN Tekst en foto: Victor (Penk) van Rhoon Met vele andere jongens lieb ih in het strafkamp Dampit geze ten. Dampit is een piepklein stadje dat zestig a zeventig kilo meter ten zuiden van Malang ligt. Het strafkamp Dampit lag tien kilometer het binnenland in, in de ex-koffie onderneming Soember Gesing. In het begin moesten we vroeg opstaan om de Japanse ochtendceremonie uit te voeren, onder andere in het gelid staan, Japanse soldatenliedjes zingen, leren marcheren, salueren, et cetera. Daarna gingen we al zingend naar het werkter rein, waar we hout moesten hakken. Dat zingen deed voorkomen alsof we het heel leuk vonden, maar we moesten zin gen en moesten werken. We sliepen in een grote loods met een houten vloer. De wanden en het dak bestonden uit zinken golfplaten. Overdag was het bloedheet en de avon den waren steenkoud. Mijn slaapmaatjes waren, links van mij, Pietjeekei en, rechts van mij, Broerie Leurs. Zij waren mijn vooroorlogse speelkameraden. Toen Piet en ik naar Dampit moesten gaan, beloofden wij onze moeders dat wij in het kamp altijd bij elkaar zouden blijven, elkaar zouden helpen en steunen waar en wanneer het nodig was en samen naar huis zouden gaan. Niet aankijken Op een middag, na het werk, wilde ik mijn slaapmaatje opzoeken. Hij was al twee weken ziek en kon amper lopen of staan. Ik passeerde zonder te salueren een Japanner, wat in de ogen van de Japanner fout was, en plotsklaps hoorde ik een grauw, zoiets als: 'Ggoerrah!' (zoiets als: Hé daar!). Ik draaide me om en keek hem recht in zijn gezicht. Zo keken we elkaar een paar seconden aan. Plots, met een paar stappen, was hij bij me en voor ik het wist, kreeg ik een 1-24 i k aframmeling. Een gedienstige Indonesische helper gaf de Japanner een stok in handen en door de slagen zonk ik op mijn knieën. De aframmeling ging door tot ik op de grond lag en de Japanner bleef er maar op los beuken. Na afloop kon ik niet op eigen kracht naar mijn slaapplekje gaan. Gelukkig dat mijn neef Alex Eiselin mij geholpen heeft. Hij bracht me naar mijn ligplaats, naast Piet Jeekel. De volgende dag kwam Alex Eiselin me opzoeken. Hij gaf me wat extra's te eten. Hij zei het volgende: 'Penk (mijn roep naam), jij bent stom geweest. Als een Japanner je aankijkt dan moet je hem niet in de ogen kijken, maar naar zijn oorlel. Dan kijk je naar het oneindige. En als hij je roept, dan kom je niet en doe je net of je hem niet begrijpt. Kijk met glazige ogen naar het oneindige, let wel: langs zijn oren.' Ik antwoordde: 'Wat is dat nou voor onzin? Waarom mag je hem niet in de ogen kijken? Kijk je niet, dan krijg je op je donder, omdat je hem niet aankijkt. Kijk je wel, krijg je ook op je donder. Ik snap er niks van.' Toen zei Alex: 'Je moet het zelf weten, maar doe maar wat ik zeg.' Vier dagen later, het was bloedheet, ongeveer één a twee uur in de middag, kwamen Japanse soldaten met geweer in de aanslag de ziekenboeg binnen. Een kempetei-officier was er bij. Een Japanse soldaat snauwde en grauwde en wees met zijn geweer naar diverse jongens. Er lagen circa 25 zieken in de ziekenloods. De aangewezen jongens gingen naar de Japanner. Piet bleef zitten, omdat hij te ziek was om te staan en ik bleef ook zit ten vanwege de aframmeling die ik net gehad had. Maar de Japanner wees naar onze richting en schreeuwde en gromde. Met de gedachte aan wat Alex me gead viseerd had, bleef ik zitten en keek ik langs de Japanner heen. Ik dacht bij me zelf: 'Ik ben bedonderd, ik wil niet nog een keer afgetuigd worden.' Plotseling stond Piet op en ging naar de Japanner en voegde zich bij de andere jongens. Met de bajonet in de rug wer den ze naar buiten gebracht en dat was het laatste wat ik van Piet Jeekel heb gezien. Hij werd enige tijd later in Poedjon (in de bergen boven Malang) met de andere jongens onthoofd. Later, veel later, toen ik hoorde wat er met Piet Jeekel en andere jongens was gebeurd, vroeg ik mij af: 'Is de afram meling toeval geweest of In elk geval heeft het mijn leven gered. Later zijn de jongens herbegraven in Soerabaja. 44 ste jaargang - nummer 12 - juni 2000 ■V - ,x G ,j" w_i\. -... -V ..Y4 - yt v 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2000 | | pagina 29