De tij oiij a hit am
Tekst: Rob Nieuwenhuys
Copyright erven Rob Nieuwenhuys.
Vooral de reusachtige waringin-
boom trok mij. Ze was 'heilig'.
Ze had iets bedreigends voor
me, niet om haar massaliteit in de eer
ste plaats, geloof ik, maar omdat ik
wist dat er geesten en duivels in huis
den, zelfs kinderdieven. Ik was in de
nabijheid van de waringin dikwijls te
vinden en als ik weer verdwenen was,
werd ik allereerst daar gezocht. Toch
gebeurde het wel eens dat ik spoorloos
Toen Rob Nieuwenhuys vorig
jaar november overleed, was
hij nog bezig een bundel ver
halen af te maken over zijn
Indische jeugd; Sinjo Robbie
moest het boekje gaan heten.
Enkele verhalen waren al
klaar, zoals 'De stem van
mijn oudersen 'De schim
van nènèk Tidjah', en die
zijn ook uitgegeven. Maar in
zijn nalatenschap bevonden
zich ook twee korte verhalen
die nog niet eerder zijn gepu
bliceerd. En waar anders dan
in Moesson horen die verha
len thuis? Afgelopen maand
heeft u 'Het verboden ritueel
kunnen lezen, deze maand
'De njonja hitam'.
bleef. Zoals die ene keer toen ik de
grote voorraadgudang met het hoge
zinken dak inspecteerde.
Ik zag dat de zware deuren openston
den en ik hoorde stemmen die ik her
kende. Ik verschool me achter een
hoge stapel kisten met Bear Brand
melk. Na enige tijd gingen de maga
zijnmeester en de chef-kok (want zij
waren het) weer naar buiten en sloten
mij op. Natuurlijk werd ik na enige tijd
vermist en begon men naar mij te zoe
ken. Het halve personeel van het hotel
werd gerekruteerd. Ik hoorde van verre
en van dichtbij roepen, maar ik voelde
me zo tevreden in dat vreemde land
met de geuren van hout en planken,
temidden van de blikken, touw, teer,
verf en terpentijn, dat ik kennelijk
besloot op het geroep maar niet te ant
woorden.
Maar langzamerhand begon het
stil te worden om me heen en
werd het warm, door het zin
ken dak. De expeditie begon me ook te
vervelen. Toen pas drong het tot me
door dat ik er niet uit kon. Ik werd ang
stig en zette het op een huilen en
schreeuwen, maar niemand reageerde
erop. Pas na een hele tijd werd ik
gehoord door een meisje van mijn leef
tijd, het dochtertje van de hoofdmandoer
met wie ik weieens knikkers geruild had
en die het zelfs eenmaal van mij gewon
nen had. Verder mocht het natuurlijk niet
gaan. Zo lagen de verhoudingen toen,
terwijl ze me toch heimelijk aantrok. Ze
zag er altijd helder uit en kon soms heel
slim kijken. Jah! Ze hoorde me blijkbaar
huilen en riep heel hard: 'Sinjo Robbie!'
en ik wist dat ik gered was. Door haar
nota bene! Ze waarschuwde vlak daarop
haar ouders en ik hoorde mensen aanko
men die me geruststellend toespraken:
'Sabar Njo!' Kort daarna knarste het slot
open en verscheen de magazijnmeester
met mijn vader.
Mijn vader die allang blij was dat
ik niet in de daarachter stro
mende kali verdronken was
(men had mij toch immers een dood
door verdrinking voorspeld), nam mij
op zijn schouders en liep met mij naar
huis. Daar wachtte mijn moeder mij al
op met een sapu lidi in de hand. Ze had
zich door haar ongerustheid zó opge
wonden dat ze op me afstoof en me
ongenadig begon te slaan. Op mijn bil
len, maar vooral op mijn benen, want
die hadden het gedaan! Mijn vader
hoorde ik zoals gewoonlijk sussend
optreden, maar het baatte niet meer.
Mijn moeder bleek uitzinnig van woede.
Ze sleurde mij mee en duwde mij in het
kamertje waar de 'njonja hitam' stond,
de zwarte paspop, een duivelin zonder
hoofd en zonder benen. Haar lichaam
was machteloos, maar haar geest moest
daar rondwaren en op wraak zinnen. Ik
zal wel spoedig opgehouden zijn met
huilen om mijn wonden te likken, rode
branderige striemen op mijn dijen en
kuiten. Geleidelijk sloeg mijn stemming
om in drift over wat mijn moeder mij
had aangedaan. Ik begon van allerlei te
roepen en te schreeuwen en ik zal wel
'brutaal' zijn geweest, naar de vaste uit
drukking van mijn moeder. Maar al mijn
geroep en geschreeuw werd ditmaal
genegeerd. Intussen zat ik in het donkere
strafkamertje waar altijd een clair obscur
heerste. Het licht kwam alleen door een
paar glazen dakpannen binnen. Ik zal
wel na enige tijd tot bedaren zijn geko
men en voorzover ik het jongetje ken dat
ik toen was, zal ik wel weer op zoektocht
zijn gegaan, want het kamertje verborg
de vreemdste voorwerpen: een gebarsten
waskom met grote blauwe bloemen, een
stoffig corset, veel tangetjes en veel rub
ber dingen, waaronder een rode ballon
spuit, een semprotan, waar wij de
bedienden mee nat spoten, maar die
voor heel iets anders bestemd moet zijn
geweest.
45 ste jaargang - nummer 6 - december 2000
17