Koffi eon tie r i ie min o' Djajan Lij foe 1 oen o'aooe n o door E. P Salomonson Leestrommel Het huisje stond een beetje hoog en daarom was er een brede trap in de aarde uitgehouwen over de hele breedte van het huis. Dan kwam je op een soort platform en kon je de deur van ons huis je in. Zo stapte je in een grote huiska mer. Daarnaast twee deuren die naar de slaapkamers gingen en dan had je een grote badkamer. Dat was volgens mij - als vierjarige - de mooiste plek, want er stond een mandibak in, zo breed als de badkamer zelf. Het water uit de bergen stroomde er dag en nacht in en kletterde via een gleuf in de buitenste wand van de mandibak op de grond, en door een gat in de muur naar buiten. Via een sloot werd het water dan weer afge voerd. ren. Lamtoro of peteh Tjina werd als schaduwboom tussen de koffiebonen geplant, want koffie heeft schaduw nodig. Ruim een eind verder woonde de heer Jansen, de derde employé. Ze waren allemaal vrijgezel, alleen mijn vader had vrouw en kind. Dat was dus niet zo aangenaam voor mijn moeder, want ze vereenzaamde. In die tijd had je geen leestrommel, zelfs telefoon was er niet. Dus mijn moeder had helemaal geen gesprekspartner. De communicatie met de stad werd in stand gehouden door de pelajan (loper) van de onderne ming. Die verzorgde de post en kocht voor je in wat je op het kleine nood- pasartje tegenover ons huis niet kon krijgen. Die man liep dan dagelijks naar de stad Toeloengagoeng of misschien had hij ergens aan de grote weg zijn fiets staan, want anders was het niet te doen. Ai IJ 17 herinnering gaat jammer genoeg niet verder terug dan die hrug waar we hij stilstonden. En naast die hrug ergens aan de rand van het talud, die grote hoorn vol grijze Java aapjes. De hoorn stond aan de rand van het weggetje. Misschien dat dit aanzicht daardoor zo helder in mijn geheugen is gegrift Waar we vandaan kwamen en hoe we daar zijn gekomen, weet ik niet meer. Alleen dat naast die boom een kronkel weggetje naar boven liep, om bij de kof- fieonderneming Djajan te komen. Men had ons al verwacht, want er stonden vier sterke mannen met een tandoe (draagkoets) op ons te wachten en een flink bergpaardje voor mijn vader. Mijn moeder en ik stapten in de tandoe en die vier krachtpatsers tilden ons als een veertje op hun schouders. Zo gingen we omhoog. Ik zie mijn vader nog naast ons rijden, op de hielen gevolgd door onze hond, want die ging ook mee. Hoe lang het duurde om er te komen, herinner ik me niet meer, maar plotseling sloegen we linksom een open terrein in en daar stond ons huisje, met een grote boom ervoor. Wij woonden helemaal vooraan. Achter ons, op ongeveer een kilometer afstand, woonde de tweede employé, de heer Deul en op een heuvel iets naar links, woonde de administrateur de heer Drost, die baas Drost werd genoemd. Je zag het dak van de besaran (huis van de baas) door de lamtorobladeren scheme- Op een picknick ergens in de bergen: Baas Drost met hoed, mijn vader en moeder staand met mij op een boomstronk. Zittend rechts meneer Deul en meneer Jansen links, met in het midden de doch ter van de huishoud ster van meneer Drost. 8 moessQn

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2001 | | pagina 8