I
t
J
Nam nam, een cauliflore vruchtboom
die in de vergetelheid is geraakt (uit
Ochse Bakhuizen van den Brink).
Rukem (uit Ochse Bakhuizen van
den Brink).
Mundu, verwant van de Manggistan
(uit Ochse Bakhuizen van den Brink)
(Advokaat, Polkat) kwam oorspronkelijk
alleen in Amerika voor. De soort wordt
in vele variëteiten overal ter wereld
gekweekt. Het vruchtvlees wordt zelden
zonder meer gegeten, maar verwerkt in
slaatjes en sorbets. Zelf eet ik advocaat
altijd met suiker, koffie-extract en rum.
Een inheemse soort met eetbare vruch
ten is Litsea garciae (Kalangkala,
Tangkala) met vruchten ter grootte van
een stuiter.
I-egfu minosae
Hoewel deze grote familie tal van soor
ten telt met eetbare delen zijn er heel
weinig tafelvruchten bij.
Tamarindus indica (Tamarinde, Asem)
is algemeen bekend. De oorsprong van
de plant is vermoedelijk Noordoost-
Afrika. Het vruchtvlees wordt vooral in
de keuken gebruikt, maar kan ook rauw,
eventueel met suiker, worden genuttigd.
De inheemse Dialium indum (Keranji)
komt qua smaak en consistentie met
Tamarinde overeen.
Een vruchtboom die een beetje in de ver
getelheid is geraakt, is Cynometra cauli-
flora (Namnam - zie afbeelding). Zoals
de naam zegt, is de soort caulifloor, het
eetbare deel is het witte vruchtvlees.
Meliaceae
Deze wijdverbreide familie van hoofdza
kelijk bomen heeft twee geslachten
voortgebracht met tafelvruchten.
Van Lansium domesticum (zie afbeel
ding) zijn drie variëteiten bekend, die
door sommigen als aparte soorten wor
den beschouwd. De drie zijn onder hun
inheemse namen bekend als Duku,
Kokosan en Langsat. Ook dit is een cau
liflore boom en lijkt oppervlakkig op de
eerder besproken Baccaurea. De door
schijnende, zachtzure arillus omgeeft
een galbitter zaad dat door de natuurlij
ke verspreiders (onder andere apen), net
als bij Garcinia, wordt uitgespuugd. Tot
dezelfde familie behoort Sandoricum
koetjape (Kecapi, Sentul). De vrucht
lijkt op een reuzen duku en smaakt ook
zachtzuur.
Moraceae (Moerljei-acliti^en)
Van deze wijdverbreide familie is het
vooral de Indo-maleise Artocarpus die
vele soorten telt met eetbare vruchten.
In de eerste plaats is daar A. heterophyl-
lus (Jackfruit, Nangka - zie afbeelding),
verder A. integer (Campedak) en A.
odoratissimus (Marang - zie afbeelding)
De 'vrucht' van Artocarpus is een syn-
carp en ontstaat uit de vrouwelijke bloei-
wijze, waarvan de bloemetjes dicht opeen
zitten. De bevruchte bloemetjes ontwik
kelen zich tot een vruchtje, omgeven
door het sappige bloemdek. De niet
bevruchte bloemetjes groeien uit tot taaie
lintjes (dami). De 'vruchten' van Nangka
zitten vaak aan de stam (caulifloor),
soms helemaal aan de voet. Zie het stuk
van de heer Oei Tat Ie in Moesson van
juni 1991, over Nangka celeng. Alle drie
genoemde soorten zijn inheems in
Malesia, maar Marang kwam oorspron
kelijk alleen voor in de Filippijnen en
Noord-Borneo.
Morus nigra (Moerbei) hoort tot de zelf
de familie, maar is ingevoerd uit Azië.
Musaceae
Van deze familie is het geslacht Musa
verbreid van Afrika tot ver in de Pacific.
Hoewel in de literatuur de eetbare
pisangs worden aangeduid als Musa
paradisiaca en M. sapientum, is er
eigenlijk geen sprake van soorten in de
gebruikelijke zin. Eetbare pisangs zijn
het product van talloze kruisingen en
selectie, waarin de wilde soorten M.
acuminata en M. balbisiana een rol heb
ben gespeeld. In het heterogene geheel
zijn enkele hoofdvormen te onderschei
den, die met elkaar gemeen hebben dat
de zaden abortief zijn. Enkele inheemse
namen die bij Moesson-lezers een 'o, ja
gevoel' zullen geven zijn: Pisang ambon,
Kepok, Lempeneng, Lumut, Nangka,
Raja, Sereh, Susu en Tanduk. Hoewel
Musa tegenwoordig in alle (sub) tropische
gebieden wordt gekweekt, is de variabili
teit van de eetbare en wilde vormen ner
gens zo groot als in Indo-malesia.
Volgende maand het laatste deel.
moessQn
16