oj/jvrusH
door L.G. Abell-van Soest,
illustratie: Jack Poirrié
Tegenwoordig hebben hinderen
speelplaatsen met klim-, bouw-,
schommel- en slingermogelijkheden
waarvan wij vroeger gewatertand
zouden hebben. Toch had ik voor
geen goud onze straatspelen willen
missen. T)e straat was van ons,
want op straat waren geen ouders.
Meisjes hadden hun hinkelperken
en springtouwen en jongens hun
vliegers en voetballen. Van vliegers
weet ik dat zij te voorschijn kwa
men als de velden gemaaid waren.
De windrichting werd vakkundig
bepaald door een natte vinger in de
lucht te steken en dan werd de
staart van de vlieger op juiste
zwaarte gemaakt om statig te kun
nen opstijgen. De vlieger die het
hoogst en het rustigst stond, was de
kampioen van de dag.
In Indië werd ook gevliegerd, en hoe!
Loet, mijn echtgenoot, heeft mij het
Indische vliegeren haarfijn uitgelegd. Om
te beginnen moest de vlieger heel licht
zijn, gemaakt van dunne bamboelatjes en
met een sterk gebogen dwarsarm. Een
staart was er niet. De vlieger moest wend
baar zijn, vlug naar boven, naar beneden,
naar links en naar rechts kunnen zwenken,
want er werd mee gevochten! Hier was
een lange voorbereiding voor nodig, want
het ijzergaren moest op een speciale
manier bewerkt worden. Er was glas voor
nodig van een elektrische peer, lijm en nog
wat toevoegingen volgens eigen, geheim
recept. Het lampenglas werd in een vijzel
fijn gewreven, door de vloeibare lijm met
water geroerd en daar kwamen de gehei
me ingrediënten bij. Elke jongen had zijn
eigen recept. Lomboks, fijn gewreven door
het mengsel van lijm met glas en - het spe
ciale geheime recept van Loet - toeribloe-
men, eveneens fijngewreven. Het touw
moest zo scherp mogelijk zijn.
Maar de vlieger voldeed niet. 'Wie heeft
die vlieger gemaakt?', vroeg een van de
vechters. 'Mijn oom', bekende Loet
bedrukt. De ander schudde het hoofd. 'Je
moet een vlieger ook niet door een oom
laten maken', zei hij, 'alleen een djongos
kan vliegers maken.' En inderdaad, de
djongos kon vliegers maken! Met wisse
lend succes vliegerde Loet zijn jongensja
ren door, niet met de vlieger van zijn oom.
Houten vissen
Er was ook een ander spel, spannend en
typisch Indisch, als er enorme regentijd
was. Een wedstrijdspel met houten vissen.
Op Java, waar veel beken vanuit de bergen
door de kampongs en steden komen stro
men, werd dit spel gespeeld. Op plaatsen
waar de beken de stad bereikten, werden
ze door brede cementen goten die dienst
deden als riolen geleid. Waar ze nog niet
als zodanig benut werden, vond het spel
plaats. Een recht stuk, waar de stroom niet
al te wild was, werd afgemeten - plusmi
nus 20 meter - en daar werden de houten
vissen tegelijk te water gelaten. De snelste
vis was winnaar. Een goed gestroomlijnde,
niet al te gladde vis, gesneden uit niet al te
zwaar hout leverde de beste resultaten.
Maar het was moeilijk om zo'n goede vis
te bemachtigen. Eindeloos werden ze
geruild onder de bezitters.
Blote voeten
Er kwam een dag dat Loet de ideale vis
had. Niet direct een fraai exemplaar, maar
wel uiterst betrouwbaar. De vis lag goed in
het water, niet te hoog, niet te diep, met
het zwaartepunt op de juiste plaats. En
met voldoende oneffenheden op zijn
gebeitste - vooral niet geverfde! - bast om
de stroom optimaal te benutten. Rustig
gleed de vis naar de eindstreep, week niet
naar linies of rechts en dook niet onder.
Het was een vis waar Loet op kon ver
trouwen, een vis die hem niet in de steek
liet. Soms ging hij in zijn eentje stroomop
waarts en kwam dan samen met zijn vis
weer omlaag, genietend van het rustige,
zekere voortglijden. Het gebeurde op een
dag dat ze weer samen op pad waren.
Loet, die op zijn blote voeten liep, moest
om een groepje dadapbomen heen lopen,
want die lieten scherpe stekels vallen.
Voorbij het dadapbosje wachtte hij gedul
dig op zijn vis. Maar de vis kwam niet...
Loet heeft hem nooit meer gezien.
Zeldzaam mismoedig slofte hij de stad
weer in, waar hij het verwijtende hoofd
schudden van zijn moeder om zijn blote
voeten gelaten over zich heen liet komen.
Als altijd had zijn moeder gelijk. Met
schoenen had hij zijn vis nog gehad.
Kind
erspelen
Ongeschreven regels
Het ijzergaren, plusminus 25 meter, werd
om een langwerpige steen gewonden en
die steen werd in de lijmpap gelegd. Het
garen werd er vervolgens voorzichtig uit
gehaald en om twee laanbomen gewonden
om te drogen. Het scherpe deel werd aan
de vlieger bevestigd en het spel kon begin
nen. De vliegers gingen omhoog met de
wind en buitelden onder en boven elkaar.
Het was de kunst om met de eigen vlieger
die van de ander te veroveren door met
het scherpe deel van het touw dat van de
ander door te snijden. Wie een afgesneden
vlieger zag dalen ging er als de weerlicht
op af, want de eerste vinder mocht hem
houden. Er waren ongeschreven regels
voor dit spel. Zo was het bijzonder
onsportief als men het garen doorsneed
onder het scherpe gedeelte. Loet kwam
eens met een bijzonder mooie vlieger op
het strijdtoneel, door een oom gemaakt.
46 ste jaargang - nummer 1 - juli 2001
21